Home

Centrale Raad van Beroep, 28-07-2010, BN2757, 09-2145 WAO

Centrale Raad van Beroep, 28-07-2010, BN2757, 09-2145 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 juli 2010
Datum publicatie
29 juli 2010
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BN2757
Zaaknummer
09-2145 WAO

Inhoudsindicatie

De Raad onderschrijft het standpunt van appellant dat de schadevergoeding als gevolg van loonderving zich beperkt tot 70% van het loon, althans tot het wettelijk minimumloon. Zoals door de Raad reeds meerdere malen is beslist zou de oplegging van een nieuwe loonsanctie voor de werkgever niet meer hebben ingehouden dan de verplichting om 70% van het loon van betrokkene, althans het minimumloon, door te betalen. Hetgeen een werkgever meer betaald zou hebben, kan dan ook niet aan appellant als schade ten gevolge van het ten onrechte niet opleggen van een loonsanctie worden toegerekend. De Raad ziet geen aanleiding anders te oordelen wanneer, zoals in casu, een werknemer appellant aanspreekt voor zijn schade wegens het niet opleggen van een loonsanctie. Nu appellant aan betrokkene vanaf 5 juni 2005 een uitkering ingevolge de WW heeft toegekend ter hoogte van 70% van zijn loon is in zoverre geen sprake van loonschade die door appellant moet worden vergoed. Met betrekking tot de gestelde schade over de periode na 8 juni 2009 onderschrijft de Raad het standpunt van appellant dat er op de datum van de aangevallen uitspraak - en ook thans - nog niet vaststaat dàt er schade is geleden en evenmin in welke omvang. Vernietiging uitspraak. Beroep ongegrond.

Uitspraak

09/2145 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 5 maart 2009, 08/936 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene).

en

appellant.

Datum uitspraak: 28 juli 2010

I. PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. G.F. de Graaf, advocaat te Alkmaar, een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.P.A. Loogman. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Graaf.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.

1.2. Betrokkene heeft bij appellant een verzoek om schadevergoeding ingediend wegens het niet verlengen van de eerder opgelegde loonsanctie aan de werkgever van betrokkene.

1.3. Bij besluit van 5 oktober 2007 heeft appellant dit verzoek afgewezen. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit op bezwaar van 19 februari 2008 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opdracht gegeven tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar. De rechtbank was daarbij van oordeel dat appellant gehouden was de door betrokkene geleden schade in verband met loonderving over zes maanden tot 100% van het loon te vergoeden. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat door het niet opleggen van een loonsanctie van zes maanden betrokkene het loon misloopt dat hij van zijn werkgever zou hebben ontvangen als appellant een loonsanctie zou hebben opgelegd. Er is daarbij volgens de rechtbank geen reden te veronderstellen dat de werkgever betrokkene in dat geval niet het loon volledig doorbetaald zou hebben. De daardoor veroorzaakte schade dient volledig aan appellant toegerekend te worden. Hetgeen in de artikelen 71a, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en 7:629, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek is bepaald staat daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan in de weg. De rechtbank was voorts van oordeel dat appellant heeft miskend dat door het niet opleggen van de loonsanctie betrokkene eerder aanspraak heeft moeten maken op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Hierdoor eindigt de WW-uitkering van betrokkene op 8 juni 2009, terwijl deze zou zijn doorgelopen tot 8 december 2009 als wel een loonsanctie zou zijn opgelegd. Bij de opdracht tot het nemen van een nieuw besluit heeft de rechtbank daarmee rekening gehouden door te bepalen dat de nieuwe beslissing op bezwaar pas kan worden genomen op het moment dat de omvang van de eventuele schade kan worden vastgesteld, derhalve niet voor 8 december 2009. De rechtbank was verder van oordeel dat appellant het verzoek om vergoeding van de schade wegens het inschakelen van rechtsbijstand en het mislopen van re-integratieactiviteiten terecht heeft afgewezen.

3. Het hoger beroep van appellant is uitsluitend gericht tegen het oordeel van de rechtbank voor zover het betreft de loonschade van betrokkene.

4.1. De Raad overweegt als volgt.

4.2. De Raad onderschrijft het standpunt van appellant dat de schadevergoeding als gevolg van loonderving zich beperkt tot 70% van het loon, althans tot het wettelijk minimumloon. Zoals door de Raad reeds meerdere malen is beslist (zie de uitspraken van 27 augustus 2008, LJN BE9370 en LJN BE9388 en 19 december 2008, LJN BG8146) zou de oplegging van een nieuwe loonsanctie voor de werkgever niet meer hebben ingehouden dan de verplichting om 70% van het loon van betrokkene, althans het minimumloon, door te betalen. Hetgeen een werkgever meer betaald zou hebben, kan dan ook niet aan appellant als schade ten gevolge van het ten onrechte niet opleggen van een loonsanctie worden toegerekend. De Raad ziet geen aanleiding anders te oordelen wanneer, zoals in casu, een werknemer appellant aanspreekt voor zijn schade wegens het niet opleggen van een loonsanctie.

4.3. Nu appellant aan betrokkene vanaf 5 juni 2005 een uitkering ingevolge de WW heeft toegekend ter hoogte van 70% van zijn loon is in zoverre geen sprake van loonschade die door appellant moet worden vergoed.

4.4. Met betrekking tot de gestelde schade over de periode na 8 juni 2009 onderschrijft de Raad het standpunt van appellant dat er op de datum van de aangevallen uitspraak - en ook thans - nog niet vaststaat dàt er schade is geleden en evenmin in welke omvang.

5. Hetgeen hiervoor onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak vernietigd moet worden en dat het beroep alsnog ongegrond verklaard moet worden.

6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling in de zin van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en A.A.H. Schifferstein als leden in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010.

(get.) Ch. van Voorst.

(get.) A.L. de Gier.

RK