Home

Centrale Raad van Beroep, 09-08-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1530, 11-3685 WAJONG

Centrale Raad van Beroep, 09-08-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1530, 11-3685 WAJONG

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
9 augustus 2013
Datum publicatie
3 september 2013
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:1530
Zaaknummer
11-3685 WAJONG

Inhoudsindicatie

Weigering Wajong-uitkering. Appellante is geen ingezetene als bedoel in artikel 1:2 van de Wajong. Pas na haar negentiende verjaardag is zij naar Nederland gekomen. Hoewel appellante eerder in Nederland heeft verbleven, is geen sprake van een zodanige band met Nederland dat zij als ingezetene moet worden beschouwd. Dit betekent dat appellante ingevolge artikel 2:3 van de Wajong niet als jonggehandicapte in de zin van de Wet Wajong wordt aangemerkt. Geen sprake van discriminatie.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep

11/3685 WAJONG

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 23 mei 2011, 10/3929 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[A. te B.] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. F.B.A. Verbeek, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2013. Appellante is verschenen in persoon en bijgestaan door mr. Verbeek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

Appellante is naar aanleiding van het verhandelde ter zitting in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens in geding te brengen. Met een brief van 7 juni 2013 heeft appellante laten weten niet met nadere informatie te kunnen komen. Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.

Appellante, geboren op [geboortedatum] 1970, heeft op 6 augustus 2010 een aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend. Het Uwv heeft bij besluit van 23 augustus 2010 geweigerd die uitkering toe te kennen, omdat appellante op haar zeventiende verjaardag, [geboortedatum] 1987, geen ingezetene was van Nederland, een land van de EU, EER of Zwitserland. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 27 oktober 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.

2.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond is, omdat voor de beantwoording van de vraag of appellante aanspraak kan maken op een arbeidsongeschiktheidsuitkering vereist is dat zij bij aanvang van de verzekering in Nederland woonde. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat appellante ten tijde van de aanvang van de verzekering niet was ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van een Nederlandse gemeente. Zij woonde op haar zeventiende en op haar achttiende verjaardag op Curaçao. Op 7 juli 1989 is zij naar Nederland gekomen. De rechtbank heeft hierbij gewezen op de uitspraak van de Raad van 29 april 2002, LJN AE3773, waarin is neergelegd dat een inwoner van Curaçao niet gelijk gesteld kan worden met het in de AAW bedoelde begrip “ingezetene”. Dit is voor de Wajong bevestigd in een uitspraak van de Raad van

1 december 2010, LJN BO6128. Evenmin was appellante op haar zeventiende verjaardag verzekerd op grond van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, noch voldeed zij aan de desbetreffende bepaling in het Besluit uitbreiding en beperking kring ingezetenen Wajong. De door appellante genoemde uitspraak van de Raad van 6 augustus 2009, LJN BJ5494, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders, omdat ook uit deze uitspraak blijkt dat het met de aanduiding “in Nederland wonen” gaat om het Nederlandse grondgebied op het Europese continent. De rechtbank heeft geoordeeld dat het standpunt van appellante dat de uitleg van het begrip “ingezetene” discriminerend is, door haar niet is onderbouwd en daarom niet slaagt.

3.

Appellante heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat het begrip “inwoner van Nederland” niet te beperkt mag worden uitgelegd. Zij heeft gesteld dat sprake is van discriminatie en strijd met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Voor het onderscheid Europees versus overzees is geen valide reden en dat is voorts tegen de koninkrijksgedachte, er is geen letterlijke uitsluiting van Curaçao. Appellante is van mening dat geboren in het koninkrijk betekent recht hebben op alle voorzieningen en ten slotte dat het onderscheid tussen twee soorten Nederlanders in strijd is met elementaire antidiscriminatie regels.

4.

De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Appellante heeft op 6 augustus 2010 een aanvraag om een arbeids- en inkomensvoorziening ondersteuning op grond van de Wet Wajong ingediend. In artikel 3:6 van de Wet Wajong is neergelegd dat de jonggehandicapte geen recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Wet Wajong indien hij zijn aanvraag voor het eerst heeft ingediend op of na 1 januari 2010. In hoofdstuk 3 van de Wet Wajong is het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering neergelegd, zoals dat geregeld werd in de voorganger van de Wet Wajong, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. Hieruit moet worden afgeleid dat aanvragen ingediend na 1 januari 2010 beoordeeld dienen te worden naar de bepalingen in de Wet Wajong.

4.2.

De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een arbeidsongeschiktheidsuitkering toe te kennen, omdat zij geen ingezetene als bedoel in artikel 1:2 van de Wet Wajong is. Appellante woonde op haar zeventiende en achttiende jaar op Curaçao. Pas na haar negentiende verjaardag is zij naar Nederland gekomen. Hoewel appellante eerder in Nederland heeft verbleven, is geen sprake van een zodanige band met Nederland dat zij als ingezetene moet worden beschouwd. Daartoe door de Raad in de gelegenheid gesteld, heeft appellante geen feiten gesteld die op een zodanige band wijzen. Dit betekent dat appellante ingevolge artikel 2:3 van de Wet Wajong niet als jonggehandicapte in de zin van de Wet Wajong wordt aangemerkt. Van de door appellante gestelde discriminatie is geen sprake omdat een ieder die niet in Nederland - in de betekenis van het Nederlands grondgebied op het Europese Continent - woont, gelijkelijk wordt behandeld. Van enig verschil in behandeling is de Raad niet gebleken. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 11 april 2003, LJN AF8703. Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.

Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak

Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en E.J. Govaers en

K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2013.

(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen

(getekend) I.J. Penning

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na datum verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip ingezetene.