Centrale Raad van Beroep, 14-09-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3155, 12/1635 AW-W
Centrale Raad van Beroep, 14-09-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3155, 12/1635 AW-W
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 14 september 2015
- Datum publicatie
- 18 september 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2015:3155
- Zaaknummer
- 12/1635 AW-W
Inhoudsindicatie
Ogv vaste rechtspraak is wraking niet bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen (zoals een verzoek om zitting met gesloten deuren). Toewijzing wrakingsverzoek als blijkt van vooringenomenheid van de rechters die deze beslissing hebben genomen. Uit de passage met betrekking tot het verloop van de zitting volgt geen vooringenomenheid. Ook de mededeling dat voorafgaand aan de zitting geen oordelen worden gegeven over de door verzoeker opgeworpen inhoudelijke geschilpunten vormt geen zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de behandelend rechters jegens verzoeker vooringenomen zijn. De enkele omstandigheid dat een rechter in een eerdere zaak van verzoeker een verzoeker onwelgevallige uitspraak heeft gedaan, kan niet worden gerekend tot feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitspraak
12/1635 AW t/m 12/1639 AW, 14/2455 AW, 14/2456 AW
Datum uitspraak: 14 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
8 februari 2012, 10/1225, 10/3131, 10/3297 t/m 10/3301, en tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 25 maart 2014, 12/499 en 12/500, in gedingen tussen verzoeker en het algemeen bestuur van de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland.
Op 10 april 2015 heeft de Raad verzoeker meegedeeld dat de gedingen op 21 mei 2015 ter zitting zullen worden behandeld. De behandelend rechters zijn B.J. van de Griend,
W.J.A.M. van Brussel en G.P.A.M. Garvelink - Jonkers (behandelend rechters).
Op 26 april 2015 heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandelend rechters.
De behandelend rechters hebben schriftelijk medegedeeld niet in de wraking te berusten.
Bij brief van 12 mei 2015 heeft verzoeker naar aanleiding van de reactie van de behandelend rechters een nieuw onvoorwaardelijk verzoek om wraking van de behandelend rechters ingediend.
Op 22 mei 2015 is aan verzoeker medegedeeld dat zijn verzoek om wraking van de behandelend rechters op 15 juni 2015 ter zitting zal worden behandeld door een wrakingskamer, onder voorzitterschap van M. Greebe.
Op 29 mei 2015 heeft verzoeker verzocht om wraking van rechter Greebe.
Bij uitspraak van 22 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2425, is het verzoek om wraking van rechter Greebe afgewezen.
Verzoeker en de behandelend rechters zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting op 31 augustus 2015. Verzoeker is in persoon verschenen. De behandelend rechters zijn, zoals aangekondigd, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de strekking van het middel van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
Verzoeker heeft, in essentie en samengevat, aan het verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat niet is voldaan aan zijn verzoek van 16 april 2015 (gepresenteerd als voorwaardelijk wrakingsverzoek) om een nadere motivering ten aanzien van de in de kennisgeving van 10 april 2015 opgenomen mededeling dat de zitting, overeenkomstig de wens van verzoeker, met gesloten deuren zal plaatsvinden. Daarnaast heeft verzoeker in zijn brief van 16 april 2015 naar aanleiding van het in de kennisgeving van 10 april 2015 aangekondigde verloop van de zitting van 21 mei 2015 enkele vragen opgeworpen en om beantwoording daarvan binnen zeven dagen verzocht. Nu geen beantwoording binnen die termijn heeft plaatsgevonden, heeft verzoeker zijn voorwaardelijk wrakingsverzoek onvoorwaardelijk gemaakt. Ook acht verzoeker onvoldoende gemotiveerd de in de kennisgeving van 10 april 2015 opgenomen mededeling dat het niet mogelijk is, zoals verzoeker eerder heeft verzocht, voorafgaand aan de zitting al oordelen te geven over de door verzoeker in zijn brief van 12 februari 2013 genoemde inhoudelijke geschilpunten.
Verzoeker heeft daarnaast ten aanzien van behandelend rechter Van de Griend in het bijzonder aan zijn verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat behandelend rechter Van de Griend niet heeft gereageerd op zijn verzoek van 16 april 2015 om zich te verschonen, omdat zij mede heeft beslist op een door verzoeker in een hoger beroep met betrekking tot de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) gedaan wrakingsverzoek, dat door de Raad is afgewezen bij uitspraak van 17 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3782).
In de brief van 12 mei 2015, door verzoeker aangeduid als nieuw onvoorwaardelijk wrakingsverzoek, heeft verzoeker aangevoerd dat hij de gezamenlijke reactie van de behandelend rechters als zozeer onbegrijpelijk ervaart, dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring kan worden gevonden dan dat die reactie is ingegeven door vooringenomenheid van de behandelend rechters jegens verzoeker.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
Dat de zitting met gesloten deuren zal plaatsvinden betreft een procedurele beslissing. Naar vaste rechtspraak (CRvB 17 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP8906) is wraking niet bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen en kunnen deze beslissingen slechts leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als uit de procedurele beslissing blijkt van vooringenomenheid van de rechters die deze beslissing hebben genomen. Van dat laatste is geen sprake. De in de kennisgeving van 10 april 2015 (als voorlichting bedoelde) opgenomen passage met betrekking tot het verloop van de zitting betreft een procedurele aangelegenheid en daaruit volgt geen vooringenomenheid, zoals de Raad ook heeft overwogen in een uitspraak van 1 mei 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1518).
Ook de mededeling dat voorafgaand aan de zitting geen oordelen worden gegeven over de door verzoeker opgeworpen inhoudelijke geschilpunten vormt geen zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de behandelend rechters jegens verzoeker vooringenomen zijn. Dat die mededeling niet nader is gemotiveerd maakt dit niet anders. In dit verband is voorts van belang dat verzoeker in zijn brief van 12 februari 2013 in hoofdzaak vraagt om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen en minimaal twintig dagen voor de zitting over een groot aantal onderwerpen een tussenbeslissing wenst te ontvangen. Ook dit betreft het verloop van de procedure, waarvoor eveneens geldt wat in 3.2 is overwogen.
Dat behandelend rechter Van de Griend eerder over een wrakingsverzoek van verzoeker in een ander hoger beroep heeft geoordeeld, is ook geen reden voor toewijzing van het wrakingsverzoek. De enkele omstandigheid dat een rechter in een eerdere zaak van verzoeker een verzoeker onwelgevallige uitspraak heeft gedaan kan, naar vaste rechtspraak van de Raad, niet worden gerekend tot feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2011:BP3815).
Wat verzoeker heeft aangevoerd in zijn schrijven van 12 mei 2015, dat wordt aangemerkt als - tijdige - nadere onderbouwing van het verzoek om wraking, slaagt ook niet. De gezamenlijke reactie van de behandelend rechters vermeldt dat hen niet geheel duidelijk is geworden op welke gronden het verzoek om wraking berust. Voorts wordt in die reactie verwezen naar de vaste rechtspraak, inhoudende dat wraking niet is bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen. Tot slot is in de reactie opgenomen dat het door behandelend rechter Van de Griend behandelde wrakingsverzoek geen enkel raakvlak kent met het hoger beroep dat nu voorligt.
Uit deze reactie blijkt niet van vooringenomenheid van de behandelend rechters jegens verzoeker. Dat, naar verzoeker gemotiveerd heeft gesteld, er inhoudelijke raakvlakken zijn tussen het hoger beroep in de zaak betreffende de Wet WIA en de onderhavige hoger beroepen, maakt dit niet anders. Hierbij is de onder 3.4 weergegeven rechtspraak van belang en voorts kan er niet aan worden voorbijgezien dat behandelend rechter Van de Griend uitsluitend heeft deelgenomen aan de meervoudige kamer die op het eerder ingediende wrakingsverzoek heeft beslist. Enig raakvlak tussen dat wrakingsverzoek en het hoger beroep waarin het onderhavige wrakingsverzoek is ingediend, ontbreekt.
Uit 3.2 tot en met 3.6 volgt dat het verzoek om wraking moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking van de behandelend rechters af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) W. de Braal