Centrale Raad van Beroep, 22-05-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2044, 16/3769 AW-W
Centrale Raad van Beroep, 22-05-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2044, 16/3769 AW-W
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 22 mei 2017
- Datum publicatie
- 14 juni 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2017:2044
- Zaaknummer
- 16/3769 AW-W
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek om wraking.
Uitspraak
16/3769 AW-W
Datum uitspraak: 22 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[Verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft op 9 mei 2016 een verzoek ingediend dat is opgevat als een verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 31 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1178 (de uitspaak van 31 maart 2016) in het geding tussen het bestuur van de Stichting [naam stichting] en verzoekster.
Op 24 maart 2017 heeft de griffier van de Raad partijen meegedeeld dat het verzoek om herziening zal worden behandeld ter zitting van 11 mei 2017 door de rechters mr. K.J. Kraan, mr. dr. B.J. van de Griend en mr. drs. M.T. Boerlage.
Bij brief van 31 maart 2017 heeft verzoekster de Raad geïnformeerd dat zij op 11 mei 2017 verhinderd is en verzocht de zitting op een andere datum te bepalen. Dit verzoek is bij brief van 5 april 2017 afgewezen, omdat verzoeken om herziening zoveel mogelijk worden behandeld door raadsheren die bij de oorspronkelijke uitspraak betrokken waren en een vervangende datum niet voorhanden was. Na herhaling van haar verzoek, is het verzoek om uitstel alsnog gehonoreerd. De zitting is vervolgens bepaald op 15 mei 2017. De samenstelling van de meervoudige kamer is ongewijzigd gebleven.
Bij brief van 12 april 2017 heeft verzoekster verzocht om wraking van mr. Kraan en
mr. drs. Boerlage (de gewraakte rechters).
De gewraakte rechters hebben schriftelijk meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Verzoekster en de gewraakte rechters zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad op 15 mei 2017. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door
[X.]. De gewraakte rechters zijn, zoals aangekondigd, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de strekking van het middel van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Verzoekster heeft aan haar verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat het ongepast is om, gezien de aard van haar verzoek, dezelfde voorzitter en een zelfde lid het verzoek om herziening te laten behandelen. In dat verband heeft verzoekster erop gewezen dat sprake is van een juridische dwaling en misslag in de uitspraak van 31 maart 2016. De inhoud van de uitspraak wijkt volgens verzoekster sterk af van wat er ter zitting is besproken. Het proces-verbaal van de zitting van 26 november 2015 is volgens verzoekster onvolledig en het verzoek om de geluidsopname van die zitting is afgewezen. Voorts heeft verzoekster erop gewezen dat bij de publicatie van de uitspraak op www.rechtspraak.nl een foute inhoudsindicatie is opgenomen en dat de uitspraken van de rechtbank in diezelfde periode van die website zijn gehaald (en na een daartoe strekkend verzoek van verzoekster weer zijn herplaatst). Tot slot heeft verzoekster naar voren gebracht dat haar verzoek om uitstel van de zitting in eerste instantie (bij brief van 5 april 2017) op onredelijke gronden is afgewezen. Volgens verzoekster blijkt hieruit dat sprake is van handelingen die overduidelijk partijdigheid en vooringenomenheid van de gewraakte rechters tonen.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechters die de zaak behandelen. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is
(zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
De omstandigheid dat een rechter in een eerdere zaak van een betrokkene een die betrokkene onwelgevallige uitspraak heeft gedaan kan, naar vaste rechtspraak van de Raad, niet worden gerekend tot feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3155 en CRvB 13 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4809). Er is, mede gelet op de aard en strekking van die procedure, geen aanleiding om daar ten aanzien van een verzoek om herziening anders over te oordelen. De door verzoekster aangevoerde wrakingsgrond dat de gewraakte rechters deel hebben uitgemaakt van de meervoudige kamer die de uitspraak van 31 maart 2016 heeft gedaan, die volgens verzoekster zowel juridische als feitelijke onjuistheden bevat, slaagt dan ook niet.
Dat, naar verzoekster stelt, het proces-verbaal van de zitting van 26 november 2015 niet een volledige weergave bevat van het besprokene en geweigerd is de geluidsopname van die zitting ter beschikking te stellen maakt niet dat er sprake is van een zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de gewraakte rechters jegens verzoekster vooringenomen zijn. Een proces-verbaal hoeft geen woordelijke weergave van het verhandelde ter zitting te bevatten, maar moet het verhandelde ter zitting zakelijk en op hoofdlijnen weergeven.
De grond dat in de online publicatie een foutieve inhoudsindicatie is opgenomen, vormt evenmin een zwaarwegende aanwijzing dat de gewraakte rechters een vooringenomenheid jegens verzoekster koesteren. Zoals verzoekster bij brief van 13 oktober 2016 is bericht, heeft de Raad vooralsnog geen aanleiding gezien de inhoudsindicatie aan te passen, omdat het verzoek tot aanpassing van de inhoudsindicatie samenhangt met het verzoek om herziening van de uitspraak van 31 maart 2016. De Raad acht het daarom aangewezen pas inhoudelijk op het verzoek om aanpassing van de inhoudsindicatie te reageren nadat op het verzoek om herziening zal zijn beslist. Deze wrakingsgrond treft geen doel.
Verzoekster heeft ter zitting naar voren gebracht dat niet te achterhalen is waarom de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van de website www.rechtspraak.nl zijn verdwenen in dezelfde periode als waarin de Raad zijn uitspraak van 31 maart 2016 heeft bekend gemaakt. Wat daarvan ook zij, aan een handelen van de rechtbank kan geen (schijn van) vooringenomenheid van de gewraakte rechters worden ontleend.
Het al dan niet honoreren van een verzoek om een zitting uit te stellen, is een procedurele beslissing. Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA0580) is wraking niet bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen en kunnen deze beslissingen slechts leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als uit de procedurele beslissing blijkt van vooringenomenheid van de rechters die deze beslissing hebben genomen. Uit de omstandigheid dat de behandelend rechters in eerste instantie het verzoek om uitstel van de zitting om organisatorische redenen hebben afgewezen kan geen vooringenomenheid van de gewraakte rechters worden afgeleid. Dit geldt eveneens voor het nadien genomen besluit om het uitstelverzoek van verzoekster alsnog te honoreren.
De door verzoekster naar voren gebrachte feiten en omstandigheden leveren ook bij elkaar genomen geen aanwijzing op dat sprake is van vooringenomenheid van de gewraakte rechters.
Uit 3.1 tot en met 3.7 volgt dat het verzoek om wraking van de gewraakte rechters moet worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.P.M. Zeijen en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2017.
(getekend) M. Greebe
(getekend) R.H. Budde