Home

Centrale Raad van Beroep, 05-11-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3513, 18-2769 PW

Centrale Raad van Beroep, 05-11-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3513, 18-2769 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
5 november 2019
Datum publicatie
11 november 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2019:3513
Zaaknummer
18-2769 PW

Inhoudsindicatie

Geen ongerechtvaardigde schending van de privacy bij opvragen van overzicht van op Marktplaats geplaatste advertenties. Betreffen openbaar toegankelijke gegevens ter behartiging belang economisch welzijn en er was toereikende aanleiding voor opvragen gegevens. Handel in fietsen en smartphones op Marktplaats. Intrekking bijstand ook over enkele maand waarin geen advertenties zijn geplaatst. Afgewezen bijzondere bijstand voor inrichtingskosten omdat appellanten niet mee wilden werken aan huisbezoek. College was gerechtigd tot doen huisbezoek.

Uitspraak

18/2769 PW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Datum uitspraak: 5 november 2019

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van

9 april 2018, 17/7393 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. S. Arakelyan, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft nadere stukken en een verweerschrift ingediend.

Namens appellanten heeft mr. Arakelyan nadere stukken en een aanvulling op het hoger beroep ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2019. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Arakelyan. Als tolk was aanwezig A. Avakyan Gouloyan. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. P.C. van Aller en

E.J.A. van Loenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellanten ontvingen sinds 17 januari 2011 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor gehuwden.

1.2.

Naar aanleiding van twee anonieme tips, ontvangen op 30 juli 2013 en op 3 maart 2014, die onder andere inhielden dat appellanten in gestolen goederen zouden handelen, heeft de sociale recherche van de gemeente [woonplaats] een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verstrekte bijstand. In dat kader heeft appellant op 18 maart 2016 onder andere afschriften overgelegd van een rekening bij de ING-bank op zijn naam over de periode vanaf 28 december 2015. Omdat deze bankafschriften onregelmatigheden vertoonden heeft de sociale recherche deze ook bij de ING-bank opgevraagd. Bij vergelijking bleken op de door appellant overgelegde bankafschriften twee overschrijvingen van appellant naar zijn zoon en een overschrijving van € 17,50 naar Marktplaats BV te ontbreken. De sociale recherche heeft informatie bij Marktplaats ingewonnen en appellant op 29 september 2016 gehoord. De bevindingen van het onderzoek staan in het rapport van 12 oktober 2016.

1.3.

Bij besluit van 26 oktober 2016 (besluit 1) heeft het college de bijstand van appellanten over de periode van 2 oktober 2013 tot en met 23 juli 2016 ingetrokken en de kosten van bijstand tot een bedrag van € 53.970,26 teruggevorderd.

1.4.

Naar aanleiding van het tegen dit besluit ingediende bezwaar heeft de sociale recherche op 2 augustus 2017 de zoon van appellanten, X, gehoord.

1.5.

Appellanten zijn op 2 augustus 2016 verhuisd naar een andere woning in [woonplaats]. Op 31 oktober 2016 hebben zij bijzondere bijstand aangevraagd voor opknapkosten en de kosten van bedden voor de kinderen, vloerbedekking en ander huisraad.

1.6.

Bij besluit van 17 januari 2017 (besluit 2) heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen.

1.7.

Bij besluit van 19 september 2017 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.

1.7.1.

Aan besluit 1 ligt ten grondslag dat uit de informatie van Marktplaats is gebleken dat vanaf het IP-adres van appellant in de periode van 2 oktober 2013 tot en met 23 juli 2016 in totaal 573 advertenties op Marktplaats zijn geplaatst met een totale vraagprijs van € 216.448,-. Daarvan waren 175 advertenties, met een totale vraagprijs van € 60.715,-, gekoppeld aan het nummer van de mobiele telefoon van appellant. Appellanten hebben hun stelling dat hun zoon het telefoonnummer van appellant heeft gebruikt voor zijn handel op Marktplaats niet aannemelijk gemaakt. Door de activiteiten op Marktplaats en de inkomsten daaruit niet te melden hebben appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden. Doordat geen boekhouding is overgelegd, is de hoogte van de inkomsten onduidelijk en kan het recht op bijstand over de periode van 2 oktober 2013 tot en met 23 juli 2016 niet worden vastgesteld.

1.7.2.

Aan besluit 2 ligt ten grondslag dat voor het vaststellen van de noodzaak van de bijzondere bijstand een huisbezoek nodig was. Doordat appellanten een huisbezoek hebben geweigerd kon het recht op bijzondere bijstand niet worden vastgesteld.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Intrekking en terugvordering

4.1.

Appellanten hebben aangevoerd dat het bestreden besluit niet deugdelijk is onderbouwd. De sociale recherche heeft informatie gevorderd bij Marktplaats met verwijzing naar het op het bankafschrift bij de overschrijving naar Marktplaats vermelde kenmerk. Daarbij is een kenmerk genoemd dat eindigt op een zes in plaats van op een vijf. Over dat kenmerk had Marktplaats geen informatie. Vervolgens heeft Marktplaats gevraagd om aanvullende gegevens. Nadat de sociale recherche de namen, het adres, de geboortedata en de telefoonnummers van appellanten en hun kinderen had verstuurd, heeft Marktplaats de informatie over de advertenties verstrekt. Appellanten vinden dat de op deze manier ingewonnen informatie onrechtmatig is verkregen en niet als bewijs kan worden toegelaten. Als met vermelding van het juiste kenmerk informatie zou zijn gevraagd, zou immers maar één advertentie tevoorschijn zijn gekomen en zou er geen aanleiding zijn geweest om verder onderzoek te doen.

4.1.1.

Deze beroepsgrond slaagt niet. In de vordering heeft het college namelijk gevraagd naar het bij het kenmerk behorende gebruikers-ID en alle onder dat gebruikers-ID geplaatste advertenties vanaf de aanvang van de bijstand aan appellanten. Het is daarom aannemelijk dat met vermelding van het juiste kenmerk dezelfde informatie zou zijn ontvangen.

4.2.

Ter zitting hebben appellanten nog aangevoerd dat het college hun privacy ongerechtvaardigd heeft geschonden door de informatie bij Marktplaats op te vragen.

4.2.1.

Ook deze grond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 5 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:269 en uitspraak van 11 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3205) bieden de artikelen 5:13 en 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht een voldoende duidelijke en voorzienbare wettelijke grondslag om inbreuk te maken op het recht op respect voor het privéleven als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het opvragen van een overzicht van op Marktplaats geplaatste advertenties betekent een inbreuk op de privacy van appellant, zij het een geringe, nu de gegevens op zichzelf openbaar toegankelijk zijn. Het opvragen van die gegevens om vast te stellen of appellanten recht hadden op bijstand kan worden gezien als het behartigen van het belang van het economisch welzijn van Nederland, waaronder het tegengaan van misbruik en fraude van sociale uitkeringen. Dit doel is gerechtvaardigd. De anonieme meldingen, de onregelmatigheden op de ingeleverde bankafschriften en de afschrijving naar Markplaats waren een toereikende aanleiding om de gevraagde gegevens bij Marktplaats op te vragen. Het opvragen van de gegevens voldoet ook aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Het staat in redelijke verhouding tot de daarmee gemaakte inbreuk op de privacy van appellant en in de gegeven omstandigheden was er niet een voor appellanten minder ingrijpende manier om een goed inzicht te krijgen in de activiteiten van appellant op Markplaats.

4.3.

In de 175 advertenties waar het hier om gaat, waarin vooral smartphones en fietsen werden aangeboden, is het telefoonnummer van appellant vermeld. Uit de rechtspraak (uitspraak van 18 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1579 en uitspraak van 29 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1213) volgt dat verkoopactiviteiten in beginsel worden toegerekend aan de persoon die het in de advertentie vermelde telefoonnummer gebruikt. Appellanten hebben aangevoerd dat alleen hun zoon, en niet appellant, op Marktplaats heeft gehandeld en daarbij de telefoon van appellant heeft gebruikt.

4.3.1.

Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellanten hebben de stelling die daaraan ten grondslag ligt niet met objectieve en controleerbare gegevens aannemelijk gemaakt. De overgelegde reactie per e-mail van 29 december 2015 op een te koop staande fiets en de strafrechtelijke gegevens over een fietsdiefstal door die zoon zijn daarvoor onvoldoende. In de advertentie voor die fiets staat nu juist een ander telefoonnummer vermeld dan dat van appellant. Dat de zoon is veroordeeld voor het stelen van één fiets zegt verder niets over mogelijke handelsactiviteiten van appellant op Marktplaats. Bovendien hebben appellanten in de loop van de procedure verschillende ongeloofwaardige verklaringen gegeven voor de vermelding van het telefoonnummer van appellant in de advertenties. Zo hebben zij gesteld dat hun zoon vóór 24 oktober 2015 geen eigen telefoon had, terwijl uit het advertentieoverzicht blijkt dat al ver voor die datum ook andere telefoonnummers dan dat van appellant op het IP-adres van appellant zijn gebruikt. Daarnaast hebben zij betoogd, dat hun zoon, gelet op de vele te koop aangeboden smartphones, niet zelf een telefoon had. Op 2 augustus 2017 heeft de zoon echter verklaard dat hij altijd met eigen mobiele nummers spullen te koop heeft aangeboden en ook wel het nummer van zijn vader gebruikte, omdat die telefoon internet en beltegoed had.

4.4.

Gelet op het grote aantal advertenties en de aard van de te koop aangeboden goederen, ging het niet om incidentele verkoop van privégoederen, maar om handel waarmee appellanten geld konden verdienen. Appellanten hebben aangevoerd dat het hier niet om handel ging. Zij hebben ter onderbouwing van die stelling erop gewezen dat in de lijsten met advertenties dubbeltellingen voorkomen, zodat het aantal advertenties minder is dan het lijkt.

4.4.1.

Deze beroepsgrond slaagt ook niet. De doublures van advertenties duiden op het verwijderen en opnieuw aanbieden van goederen, wat juist past bij de handel.

4.5.

Appellanten hadden redelijkerwijs kunnen weten dat zij de handelsactiviteiten en de inkomsten daaruit moesten melden bij het college. Appellanten hebben dit in strijd met de op hen rustende inlichtingenverplichting niet gedaan.

4.6.

Schending van de inlichtingenverplichting is een rechtsgrond voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre betrokkene in bijstandbehoevende omstandigheden heeft verkeerd. Het is dan aan betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zouden hebben gehad.

4.6.1.

Appellanten zijn daarin niet geslaagd. Zij hebben geen boekhouding of administratie van de handel en de verdiensten overgelegd. Het door appellanten in hoger beroep ingezonden overzicht van verkochte artikelen kan niet als deugdelijke administratie worden aangemerkt, te minder nu dit overzicht niet met controleerbare stukken is onderbouwd. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of zij recht zouden hebben gehad op (aanvullende) bijstand.

4.7.

Appellanten hebben subsidiair aangevoerd dat al het voorgaande niet geldt voor de hele periode van 2 oktober 2014 tot en met 27 juli 2016.

4.7.1.

Deze beroepsgrond slaagt voor een deel. Het college heeft ter zitting verklaard dat hij het bestreden besluit voor zover het gaat om de intrekking van bijstand over de periode van december 2014 tot en met juni 2015 niet handhaaft, omdat in die periode van zeven maanden geen advertenties met het telefoonnummer van appellant bekend zijn. Het bestreden besluit moet daarom worden vernietigd voor zover het deze periode betreft.

4.7.2.

Anders dan appellanten hebben bepleit, bestaat geen grond om de intrekking te vernietigen voor zover het de perioden betreft waarin één of enkele maanden geen advertenties zijn geplaatst. In dit verband is het grote aantal advertenties en het type goederen dat is aangeboden, waaronder luxe elektronica en gebruiksvoorwerpen, in het bijzonder smartphones en fietsen, van betekenis. Ook het feit dat de verkochte goederen contant werden betaald, waardoor niet is na te gaan wanneer de inkomsten werden genoten en het feit dat ook de herkomst van de artikelen onduidelijk is, zijn hierbij in aanmerking te nemen. Gelet hierop kan appellant uit de Marktplaatsactiviteiten zulke hoge inkomsten hebben genoten dat ook het recht op bijstand in de maanden waarin niet is geadverteerd niet is vast te stellen.

4.8.

Nu door de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand van appellanten over de perioden van 2 oktober 2013 tot en met 30 november 2014 en van

1 juli 2015 tot en met 23 juli 2016 niet was vast te stellen was het college verplicht om de bijstand van appellanten over die perioden in te trekken en de kosten van bijstand over die perioden terug te vorderen.

4.9.

Appellanten hebben ten aanzien van de terugvordering aangevoerd, dat het college wegens dringende redenen van terugvordering had moeten afzien.

4.9.1.

Deze beroepsgrond slaagt niet. Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PW doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen moet die redenen aannemelijk maken. Appellanten hebben daartoe verwezen naar een brief van 8 november 2016 van een psycholoog, verbonden aan Stichting Centrum’45, waarin staat dat de psychische klachten van appellante zijn versterkt door de zeer hoge boete die de gemeente zonder bewijs heeft opgelegd.

4.9.2.

Appellanten hebben hiermee niet aannemelijk gemaakt dat de gevolgen van de terugvordering onaanvaardbaar zijn. Hierbij is in de eerste plaats van betekenis dat het niet gaat om een boete. Verder moet hierbij worden betrokken dat appellanten bij de invordering van het teruggevorderde bedrag worden beschermd door de regels over de beslagvrije voet in artikel 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Appellanten hebben hun stelling dat een voor appellante noodzakelijke behandeling door de terugvordering niet meer mogelijk is niet met objectieve en controleerbare stukken onderbouwd. Die stelling leidt daarom niet tot een ander oordeel.

Afwijzing bijzondere bijstand

4.10.

De beslissing van het college om naar aanleiding van de aanvraag om bijzondere bijstand bij appellanten een huisbezoek af te leggen is in overeenstemming met de in de gemeente Zoetermeer vaste uitvoeringspraktijk om bij aanvragen om bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen een huisbezoek af te leggen om te kunnen beoordelen of de aanschaf van die goederen noodzakelijk is.

4.11.

Appellanten hebben aangevoerd dat het college niet heeft onderzocht of de beoordeling van de aanvraag met een minder vergaande inbreuk op hun privacy kon plaatsvinden dan met een huisbezoek.

4.11.1.

Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college moet voorafgaand aan de toekenning van bijzondere bijstand kunnen nagaan of de aanschaf en/of vervanging van de gebruiksgoederen waarvoor de bijstand wordt gevraagd noodzakelijk is. Door geen medewerking te verlenen aan het huisbezoek hebben appellanten het college deze mogelijkheid ontnomen. Dat het college al eerder een huisbezoek had afgelegd, maakt dit niet anders, alleen al niet omdat dat huisbezoek plaatsvond in het vorige huis van appellanten. Appellanten hebben niet in bezwaar of in (hoger) beroep op een andere manier met objectieve en controleerbare gegevens onderbouwd dat (vervanging van) de goederen waarvoor zij bijzondere bijstand hebben gevraagd, noodzakelijk was.

Conclusie

4.12.

Gelet op 4.7 tot en met 4.8 zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen, voor zover daarbij de intrekking van de bijstand over de periode van 1 december 2014 tot en met

30 juni 2015 en de terugvordering in stand zijn gelaten. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover het de intrekking over die periode betreft en, zelf in de zaak voorziend, besluit 1 in zoverre herroepen. Tevens zal de Raad het bestreden besluit vernietigen voor zover het de terugvordering als geheel betreft. Omdat de terugvordering over de resterende perioden, en daarmee het totale bedrag van de terugvordering, opnieuw moet worden berekend, zal het college over de terugvordering een nieuwe beslissing op het bezwaar moeten nemen. Een finale geschilbeslechting is op dit punt niet mogelijk. Omdat het echter gaat om slechts een financiële uitwerking bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat tegen de nieuw te nemen beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.

4.13.

De aangevallen uitspraak moet gelet op 4.11 worden bevestigd voor zover die ziet op besluit 2.

Slot

5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de kosten van appellanten. Deze worden begroot op € 1.024,- in bezwaar, € 1.024,- in beroep en € 1.024,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 3.072,- .

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het de intrekking over de periode van 1 december 2014 tot en met 30 juni 2015 en de terugvordering als geheel betreft;

-

verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 19 september 2017 voor zover daarbij de bijstand is ingetrokken over de periode van 1 december 2014 tot en met

30 juni 2015 en de kosten van bijstand zijn teruggevorderd over de periode van

2 oktober 2013 tot en met 23 juli 2016;

- herroept het besluit van 26 oktober 2016 voor zover dat de intrekking over de periode van

1 december 2014 tot en met 30 juni 2015 betreft en draagt het college op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen over terugvordering met inachtneming van wat hiervoor is overwogen;

- bepaalt dat deze uitspraak in zover in de plaats treedt van het besluit van

19 september 2017;

-

bepaalt dat tegen het nieuwe besluit op bezwaar slechts beroep bij de Raad kan worden ingesteld;

-

bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

-

veroordeelt het college in de kosten van appellanten tot een bedrag van € 3.072,-

-

bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 172,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk als voorzitter en J.N.A. Bootsma en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van A.A.H. Ibrahim als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2019.

(getekend) F. Hoogendijk

(getekend) A.A.H. Ibrahim

sg