Centrale Raad van Beroep, 27-11-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3804, 19/1256 WUV-W
Centrale Raad van Beroep, 27-11-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3804, 19/1256 WUV-W
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 27 november 2019
- Datum publicatie
- 2 december 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2019:3804
- Zaaknummer
- 19/1256 WUV-W
Inhoudsindicatie
Het verzoek om wraking van de wrakingskamer wordt niet in behandeling genomen. Het verzoek valt niet aan te merken als een wrakingsverzoek in de zin van artikel 8:15 van de Awb. Niet-ontvankelijkverklaring verzoek om wraking van de behandelend rechter wegens te late indiening.
Uitspraak
19 1256 WUV-W, 19/1256 WUV-W2
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op de verzoeken om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
Datum beslissing: 27 november 2019
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 6 februari 2019, BZ011269888.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2019, met H. Lagas als behandelend rechter.
Bij brief van 7 oktober 2019 heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandelend rechter.
De behandelend rechter heeft bij brief van 31 oktober 2019 gereageerd op het verzoek en meegedeeld daar niet in te berusten.
Verzoeker en de behandelend rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 20 november 2019. Verzoeker is verschenen. De behandelend rechter is, zoals aangekondigd, niet verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek heeft verzoeker verzocht om wraking van de wrakingskamer.
OVERWEGINGEN
Het verzoek om wraking van de wrakingskamer
1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. Uitgangspunt is dat een gewraakte rechter in het algemeen geen recht mag spreken
in – kort gezegd – zijn eigen (wrakings)zaak. Op dat uitgangspunt steunt artikel 8:18, eerste lid, van de Awb, dat bepaalt dat een verzoek om wraking wordt behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter wiens wraking is verzocht, geen zitting heeft.
3. Een redelijke wetsuitleg brengt echter mee dat als sprake is van een opeenstapeling van wrakingsverzoeken doordat eerst de zittingsrechter en vervolgens de leden van de wrakingskamer worden gewraakt, de wrakingskamer, mede ter voorkoming van ongerechtvaardigd oponthoud, in geval van evident misbruik van recht, het verzoek om wraking buiten behandeling kan laten zonder dat de zaak in handen van een andere wrakingskamer wordt gesteld. Artikel 8:18, eerste lid, van de Awb staat daaraan niet in de weg. Dat voorschrift is alleen van toepassing indien sprake is van een verzoek dat kan worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van artikel 8:15 van de Awb (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770, rechtsoverweging 4.7 en de beslissing van de Raad van 19 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3747, rechtsoverweging 2).
4. Verzoeker heeft op de zitting van 20 november 2019 zijn verzoek om wraking van de behandelend rechter kunnen toelichten en daarvan ook gebruik gemaakt. Hij heeft daarbij onder meer meerdere malen aangevoerd dat hij antwoord wil op de vraag wat het motief van de behandelend rechter is om zich niet neer te leggen bij het wrakingsverzoek en waarom de behandelend rechter niet ter zitting van de wrakingskamer is verschenen. De voorzitter van de wrakingskamer heeft verzoeker gewezen op de reactie van de behandelend rechter van 31 oktober 2019. Verzoeker heeft daarop gereageerd met de stelling dat dat een “samengestelde brief” is en dat er overleg heeft plaatsgevonden tussen de wrakingskamer en de behandelend rechter. De voorzitter van de wrakingskamer heeft weersproken dat er contact is geweest tussen de leden van de wrakingskamer en de behandelend rechter over het wrakingsverzoek of diens reactie daarop. Ook heeft de voorzitter van de wrakingskamer meegedeeld dat de behandelend rechter niet verplicht is om gebruik te maken van de mogelijkheid ter zitting te worden gehoord. Verzoeker heeft ter zitting ook op de volgende zin in het verweerschrift van de Svb gewezen: “Het beleid dat wordt gevoerd betreffende de voorziening voor huishoudelijke hulp is al jaren een bestendig beleid dat is gesanctioneerd in de jurisprudentie van uw Raad.” Hieruit blijkt volgens verzoeker van samenspanning van de Raad en de Svb tegen hem. In dat verband heeft verzoeker ook gevraagd om handschriftonderzoek met betrekking tot het verweerschrift van de Svb. Nadat verzoeker zijn opmerkingen en verzoeken heeft toegelicht, heeft de voorzitter van de wrakingskamer het onderzoek gesloten en aan verzoeker meegedeeld dat de beslissing over een week aan hem wordt toegezonden. Hierop reageerde verzoeker met de woorden: “Ik zie dat het niet binnenkomt, u stuurt mij met een kluitje in het riet. Ik wraak de wrakingskamer”.
5. Uit de onder 4 geschetste gang van zaken volgt dat verzoeker, met zijn verzoek om wraking van de wrakingskamer, evident misbruik van recht maakt en dit verzoek niet valt aan te merken als een wrakingsverzoek in de zin van artikel 8:15 van de Awb. Dat betekent dat de wrakingskamer, zonder het verzoek voor te leggen aan een andere wrakingskamer, beslist dat het verzoek om wraking van de wrakingskamer niet in behandeling wordt genomen.
Het verzoek om wraking van de behandelend rechter
6. Uit artikel 8:16, eerste lid, van de Awb volgt dat het verzoek om wraking moet worden ingediend zodra de feiten of omstandigheden die aanleiding zijn voor het wrakingsverzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden. Artikel 8:16, derde lid, van de Awb bepaalt dat alle feiten of omstandigheden tegelijk moeten worden aangevoerd.
7. Verzoeker heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat het er alle schijn van heeft dat niet de behandelend rechter maar mevrouw A. Vroom-van Berckel, juridisch beleidsvrouwe van de Svb, de regie heeft op de openbare zittingsdag(en). Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker dit uitgebreid, zoals onder 4 is weergegeven.
8. Het verweerschrift van de Svb is van 14 mei 2019 en het onderzoek ter zitting in de (inhoudelijke) zaak heeft plaatsgevonden op 12 september 2019, waarbij verzoeker niet aanwezig was. Het onderzoek is door de behandelend rechter gesloten, waarbij is meegedeeld dat uitspraak zal worden gedaan op 10 oktober 2019. Van na de sluiting van het onderzoek opgekomen feiten of omstandigheden die maken dat het verzoeker niet zou kunnen worden tegengeworpen dat hij het verzoek ruim drie weken na de sluiting van het onderzoek heeft ingediend, is niet gebleken. Verzoeker heeft met het wrakingsverzoek van 7 oktober 2019, en met wat hij daaraan heeft toegevoegd op de zitting van 20 november 2019, dan ook onvoldoende voortvarend gehandeld, zodat het verzoek niet voldoet aan het vereiste van artikel 8:16, eerste lid, van de Awb. De Raad wijst in dit verband op zijn vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraken van 15 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3976, en 15 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3385). De te late indiening betekent dat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
9. Artikel 8:18, vierde lid, van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter in geval van misbruik kan bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen en het vijfde lid van dit artikel bepaalt dat tegen de beslissing van de wrakingskamer geen rechtsmiddel openstaat
10. Gelet op het onder 5 gegeven oordeel bestaat er aanleiding te bepalen dat een volgend verzoek wegens misbruik van het wrakingsmiddel niet in behandeling wordt genomen.
11. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- neemt het verzoek om wraking van de wrakingskamer niet in behandeling;
- verklaart het verzoek om wraking van de behandelend rechter niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in dit beroep niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gedaan door E. Dijt als voorzitter en J.P.A. Boersma en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) B.V.K. de Louw