Centrale Raad van Beroep, 30-01-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:397, 17/687 WMO15
Centrale Raad van Beroep, 30-01-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:397, 17/687 WMO15
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 30 januari 2019
- Datum publicatie
- 18 februari 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2019:397
- Zaaknummer
- 17/687 WMO15
Inhoudsindicatie
Boodschappendienst en glazenwasser als algemeen gebruikelijke dienst. Was- en strijkservice als algemene voorziening. Een boodschappendienst kan, onder voorwaarden, onder de Wmo 2015 worden aangemerkt als een algemeen gebruikelijke dienst die aan het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de weg staat. In het geval van appellante is aan deze voorwaarden voldaan. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.6 van zijn uitspraak van 10 oktober 2018 is de Raad van oordeel dat dit, onder dezelfde voorwaarden, ook geldt voor een glazenwasser. In het geval van appellante is aan deze voorwaarden voldaan. Onder gebruikmaking van de HHT-regeling tegen een gereduceerd tarief. ROGplus heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aangeboden was- en strijkservice een algemene voorziening is in de zin van artikel 1.1.1 van de Wmo 2015. Geen maatwerkvoorziening verstrekt. De Raad voorziet zelf. Proceskostenveroordeling.
Uitspraak
17 687 WMO15, 17/858 WMO15
Datum uitspraak: 30 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
8 december 2016, 15/4515 en 16/1298 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het gemeenschappelijk orgaan ROGplus Nieuwe Waterweg Noord (ROGplus)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.S. Kerkhof-Pöttger hoger beroep ingesteld.
ROGplus heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kerkhof-Pöttger en I.D.M. de Bruin. ROGplus heeft zich laten vertegenwoordigen door I. de Vries.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellante, geboren in 1955, ondervindt beperkingen bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden. Zij woont alleen in een driekamerappartement en ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet.
Bij besluit van 23 januari 2015, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 16 juni 2015 (bestreden besluit 1), heeft ROGplus aan appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor de periode van 12 februari 2015 tot en met
11 augustus 2015 een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden (HH1) in natura verstrekt van vier uur per week. De hulp strekt tot overname van het lichte en zware huishoudelijk werk en de wasverzorging. ROGplus ziet geen aanleiding om extra hulp te verstrekken voor het doen van de boodschappen en het wassen van de ramen buiten, want appellante kan van een boodschappenservice en een glazenwasser gebruikmaken. Deze besluitvorming is gebaseerd op het indicatierapport van 23 januari 2015 dat – onder meer – verwijst naar het medisch advies van 15 mei 2014.
ROGplus heeft bij besluit van 2 oktober 2015, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 22 januari 2016 (bestreden besluit 2) voor de periodes van 12 augustus 2015 tot en met 9 oktober 2015 en 10 oktober 2015 tot en met 9 januari 2016 aan appellante een maatwerkvoorziening HH1 voor vier uur per week verstrekt. Voor de periode van
10 januari 2016 tot en met 9 augustus 2016 heeft ROGplus een maatwerkvoorziening HH1 voor drie uur per week verstrekt. Met ingang van 10 oktober 2015 is de wasverzorging geen onderdeel meer van de verstrekte maatwerkvoorziening, omdat appellante vanaf die datum gebruik kan maken van de (nieuw opgezette) was- en strijkservice. Wel wordt appellante van 10 oktober 2015 tot en met 9 januari 2016 tijdelijk extra tijd voor opruimwerk toegekend. Ook nu ziet ROGplus geen reden om extra hulp te verstrekken voor het doen van de boodschappen en het wassen van de ramen buiten. Deze besluitvorming is gebaseerd op het medisch advies van 15 september 2015 en het indicatierapport van 2 oktober 2015.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover van belang, overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat appellante in medisch of financieel opzicht geen gebruik kan maken van een boodschappendienst, een glazenwasser of de was- en strijkservice en acht in dat verband van belang dat zij in aanmerking kan komen voor verschillende financiële tegemoetkomingen en met de Huishoudelijke Hulp Toelage-regeling
(HHT-regeling) per week twee uur extra huishoudelijke hulp kan inkopen tegen een uurtarief van € 5,-.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellante heeft zij recht op een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden van meer uren, omdat zij geen gebruik kan maken van de boodschappendienst, de glazenwasser en de was- en strijkservice. Zij kan het gebruik van deze diensten niet bekostigen. Verder kan zij de boodschappen niet zelf opbergen na bezorging, komt de glazenwasser niet bij haar in het flatgebouw en krijgt zij huidproblemen bij gebruik van de was- en strijkservice.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Zoals eerder overwogen in de uitspraak van 10 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3093, kan een boodschappendienst onder de Wmo 2015 worden aangemerkt als een algemeen gebruikelijke dienst die aan het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de weg staat, indien deze dienst daadwerkelijk beschikbaar is, een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de aanvrager tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en door de aanvrager financieel kan worden gedragen. In het geval van appellante is aan deze voorwaarden voldaan. De Raad verwijst hiervoor naar zijn eerder tussen partijen gedane uitspraak van 29 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1302, rechtsoverwegingen 4.3 en 4.4, en ziet geen aanleiding hierover nu anders te oordelen. Uit de medische adviezen van 15 mei 2014 en 15 september 2015 blijkt dat appellante het grootste deel van de boodschappen na bezorging zelf kan opbergen. Ook nu heeft zij niet met objectief medische stukken onderbouwd dat dit voor haar niet mogelijk is. Daar komt bij dat zij, zoals het advies van 15 september 2015 vermeldt, de zwaardere en/of moeilijk te hanteren boodschappen kan laten staan totdat de huishoudelijke hulp deze kan opbergen. Nu dit om niet meer dan enkele producten per week zal gaan en de overname van het lichte huishoudelijk werk het opruimen en hand- en spandiensten omvat, is er geen aanleiding om aan te nemen dat de hulp daarvoor geen tijd zal hebben.
Onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.6 van zijn uitspraak van 10 oktober 2018 is de Raad van oordeel dat ook een glazenwasser onder de Wmo 2015 kan worden aangemerkt als een algemeen gebruikelijke dienst die aan het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de weg staat, indien deze dienst daadwerkelijk beschikbaar is, een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de aanvrager tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en door de aanvrager financieel kan worden gedragen. In het geval van appellante is aan deze voorwaarden voldaan. De Raad verwijst ook hier naar zijn uitspraak van 29 maart 2017, nu rechtsoverweging 4.5. De Raad voegt hieraan toe dat de kosten verbonden aan het inzetten van een glazenwasser, ook als deze worden opgeteld bij de kosten van het gebruik van een boodschappendienst, niet zodanig zijn dat deze door een persoon als appellante met een inkomen op het niveau van het sociaal minimum financieel niet kunnen worden gedragen. Daar komt bij dat appellante, voor zover zij een glazenwasser te duur vindt, vanaf
1 januari 2016 door gebruikmaking van de HHT-regeling haar ramen tegen een gereduceerd tarief kan laten wassen door de huishoudelijke hulp. Dat geen (enkele) glazenwasser bereid is de ramen in haar flatgebouw te wassen, heeft appellante niet aannemelijk gemaakt en dit standpunt strookt ook niet met de mededeling van ROGplus dat (in ieder geval) drie cliënten wonend in dat flatgebouw gebruikmaken van een glazenwasser.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat ROGplus niet gehouden was een maatwerkvoorziening te verstrekken voor het doen van de boodschappen en het wassen van de ramen buiten. Met juistheid heeft de rechtbank in gelijke zin geoordeeld.
Ter zitting heeft ROGplus toegelicht dat voor de wasverzorging per 10 oktober 2015 geen maatwerkvoorziening meer verstrekt wordt, omdat appellante vanaf die datum voor de wasverzorging gebruik kan maken van een algemene voorziening, de was- en strijkservice. Artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 definieert de algemene voorziening als een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat gericht is op maatschappelijke ondersteuning. Zoals eerder overwogen in de uitspraak van 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1404, kan een gemeente ervoor kiezen om huishoudelijke verzorging aan te bieden in de vorm van een algemene voorziening en kan deze voorziening voorliggend zijn op een maatwerkvoorziening. De hoogte van de bijdrage die de cliënt verschuldigd is in de kosten van de algemene voorziening moet zijn vastgelegd in de verordening. Delegatie daarvan aan het college van burgemeester en wethouders is niet toegestaan. Ook een eventuele korting op die bijdrage dient in de verordening te zijn bepaald.
In artikel 11, eerste, derde en vierde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Maassluis Vlaardingen Schiedam 2015 is bepaald dat voor het gebruik van een algemene voorziening een bijdrage in de kosten is verschuldigd en dat de hoogte van die bijdrage wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs. De kostprijs wordt bepaald door een aanbesteding, door consultatie in de markt of in overleg met de aanbieder. Verder is in artikel 11, tweede lid, van de Verordening bepaald dat het college voor nader te specificeren groepen personen nadere regels kan vaststellen voor korting op de bijdrage voor een algemene voorziening. Nadere voorschriften over de was- en strijkservice zijn opgenomen in artikel 2, eerste en tweede lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning MVS 2016 (Besluit 2016). Hierin is bepaald dat een cliënt die ten gevolge van langdurige beperkingen structureel afhankelijk is van de was- en strijkservice voor deze algemene voorziening in aanmerking kan komen voor een gereduceerd tarief, welke is gebaseerd op de Nibud-kostprijs voor het thuis wassen, drogen en strijken. Het tarief bedraagt afhankelijk van het aantal personen tussen de € 5,- en € 9,- per week en geldt alleen voor cliënten met een inkomen onder een bepaalde grens. Niet bepaald is wat het tarief voor anderen is. In de toelichting is hierover vermeld dat de bijdrage in de kosten is bepaald op de kostprijs. Uit de toelichting ter zitting is de Raad gebleken dat inwoners van de gemeente die gebruik willen maken van de was- en strijkservice zich rechtstreeks moeten wenden tot de wasserij. Echter, de inwoner die tegen het gereduceerde tarief gebruik wil maken van de service, dient daarvoor eerst goedkeuring te vragen aan ROGplus. Na goedkeuring factureert de wasserij het gereduceerde tarief aan de inwoner en het restant van de kosten aan ROGplus.
Uit de ter zitting van de Raad door ROGplus gegeven toelichting blijkt dat ROGplus en de wasserij een contract hebben gesloten op grond waarvan door ROGplus aangewezen inwoners tegen een gereduceerd tarief gebruik kunnen maken van de was- en strijkservice. Andere inwoners van de gemeente kunnen volgens ROGplus gebruik maken van de was- en strijkservice tegen de kostprijs daarvan. Of hieraan eveneens een contract tussen ROGplus en de wasserij ten grondslag ligt is op grond van de voorhanden gegevens niet duidelijk. Verder volgt uit 4.4 en 4.5 dat de hoogte van de bijdrage voor de voorziening ten tijde van belang niet in de Verordening was vastgelegd. Reeds gelet hierop moet worden geoordeeld dat ROGplus niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aangeboden was en strijkservice een algemene voorziening is in de zin van artikel 1.1.1 van de Wmo 2015.
Wat is overwogen in 4.6 betekent dat ROGplus ten onrechte vanaf 10 oktober 2015 geen maatwerkvoorziening voor de wasverzorging heeft verstrekt. Dit leidt tot de conclusie dat bestreden besluit 2 niet in stand kan blijven wegens strijd met artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak in zoverre niet in stand kan blijven.
Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Vanwege het belang om tot een definitieve beslechting van het geschil te komen, ziet de Raad aanleiding om zelf in de zaak te voorzien als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb. Daarbij heeft meegewogen dat partijen ter zitting te kennen hebben gegeven dat bij deze uitkomst het aangewezen is dat de aan appellante verstrekte maatwerkvoorziening in de periode hier in geschil wordt uitgebreid met één uur per week voor de wasverzorging in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). De Raad zal het besluit van 2 oktober 2015 herroepen, aan appellante de maatwerkvoorziening als omschreven in het vernietigde bestreden besluit 2 in natura verstrekken en hieraan voor de periode van 10 oktober 2015 tot en met 9 augustus 2016 één uur per week in de vorm van een pgb toevoegen voor de wasverzorging. Ingevolge artikel 13A van het Besluit 2016 geldt daarbij een uurtarief van € 17,-. Ter voorlichting van appellante merkt de Raad op dat het aan ROGplus is om te beoordelen of over dit pgb een bijdrage is verschuldigd. Voor het overige komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. Aanleiding bestaat om ROGplus te veroordelen in de (proces)kosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 512,- in bezwaar, op € 1.024,- in beroep en op € 1.024,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.560,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van
22 januari 2016 ongegrond is verklaard;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 22 januari 2016 gegrond en vernietigt dat besluit;
- herroept het besluit van 2 oktober 2015;
- voorziet zelf in de zaak als overwogen onder 4.8 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats
treedt van het vernietigde besluit van 22 januari 2016;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- veroordeelt ROGplus in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.560,-;
- bepaalt dat ROGplus aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner als voorzitter en L.M. Tobé en R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2019.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) L. Boersma
md