Home

Centrale Raad van Beroep, 18-08-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1900, 18-5169 ZW

Centrale Raad van Beroep, 18-08-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1900, 18-5169 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
18 augustus 2020
Datum publicatie
19 augustus 2020
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2020:1900
Zaaknummer
18-5169 ZW

Inhoudsindicatie

Niet-ontvankelijkverklaring beroep. Het beroepschrift is na afloop van de termijn ingediend en daarmee is niet voldaan aan het bepaalde in het eerste lid van artikel 6:9 van de Awb. Er is geen sprake van verschoonbaarheid.

Uitspraak

18 5169 ZW, 18/5630 ZW

Datum uitspraak: 18 augustus 2020

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van

16 augustus 2018, 17/3314 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

[naam uitzendbureau] te [vestigingsplaats] (ex-werkgever)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K. Hoesenie, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

De ex-werkgever heeft zienswijzen ingestuurd.

Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 14 juli 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hoesenie. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M.C. Vangangelt. De ex-werkgever heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.J.M. Stoop.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant is laatstelijk via zijn ex-werkgever, die eigenrisicodrager is voor de Ziektewet (ZW), werkzaam geweest als aspirant centralist bij [naam bedrijf] ([naam bedrijf]) voor 25 uur per week. Op 26 maart 2016 heeft appellant zich bij [naam bedrijf] ziek gemeld met oog- en gewrichtsklachten. Bij brief van 18 april 2016 heeft het Uwv de ex-werkgever verzocht de uitvoering van de ZW op zich te nemen.

1.2.

In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsarts appellant op 25 januari 2017 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van gelijke datum. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 89,71% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 23 februari 2017 vastgesteld dat appellant met ingang van 26 april 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 23 augustus 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.

1.3.

Bij brief van 10 oktober 2017 heeft het Uwv het bezwaarschrift van appellant van 8 oktober 2017 doorgestuurd naar de rechtbank, omdat dat bezwaarschift moet worden aangemerkt als een beroepschrift.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ontvankelijk geacht en ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9155, en naar wat haar ambtshalve uit andere zaken bekend is geworden - overwogen dat het Uwv niet echt betrouwbaar is wat betreft de verzenddata van besluiten en dat het ervoor moet worden gehouden dat de beroepstermijn niet eerder is gaan lopen dan op 29 augustus 2017. Wat betreft het met ingang van 26 april 2017 beëindigen van de ZW-uitkering, heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig, volledig en ook overigens conform de daarvoor geldende eisen is verricht. Volgens de rechtbank is er geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen een onjuist of incompleet beeld hebben gehad van de lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand van appellant. Appellant heeft geen nieuwe relevante gegevens ingebracht en het door hem door de gemeente opgemaakte medisch-arbeidskundige rapport van 26 juni 2018 ziet volgens de rechtbank niet op de datum in geding van 26 april 2017.

3.1.

In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Hij lijdt aan de ziekte van Behçet en de door de verzekeringsarts opgevraagde informatie van de behandelend sector is volgens appellant verkeerd uitgelegd. De verzekeringsarts heeft onvoldoende rekening gehouden met alle ontstekingen en psychosociale problemen van appellant. De beperkingen zoals vastgelegd in de FML kloppen niet en daarom zijn de functies niet passend. Appellant heeft opnieuw het rapport van de gemeente van 26 juni 2018 ingebracht.

3.2.

Het Uwv heeft in zijn incidentele hoger beroepschrift vermeld dat de rechtbank het beroep van appellant ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. Volgens het Uwv heeft de rechtbank, gelet op de uitspraken van de Raad van 22 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:934, en van 14 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2523, een verkeerde toets aangelegd. In het verweerschrift heeft het Uwv bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 februari 2019 ingebracht.

3.3.

De ex-werkgever heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en zich achter het incidentele hoger beroep van het Uwv gesteld.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Het Uwv wordt in zijn standpunt gevolgd dat, gelet op de in 3.2 genoemde uitspraken, de rechtbank een onjuiste toets heeft gehanteerd en appellant ten onrechte in zijn beroep ontvankelijk heeft geacht. Daartoe wordt overwogen dat niet in geschil is dat appellant het bestreden besluit heeft ontvangen. Het door de rechtbank gehanteerde toetsingskader van het ontbreken van een betrouwbare vastlegging van verzenddata bij het Uwv, is enkel van toepassing indien wordt gesteld dat een besluit niet is ontvangen. Daarvan is hier geen sprake. In een geval als het onderhavige geldt dat aan de wettelijke voorwaarden voor het aanvangen van de beroepstermijn is voldaan indien niet in geschil is dat het bestreden besluit aan het adres van appellant is verzonden, appellant niet heeft betwist dat hij dat besluit heeft ontvangen en er voorts geen aanleiding is te betwijfelen dat het besluit daadwerkelijk op de aangegeven verzenddatum is verzonden.

4.2.

Er wordt geen aanleiding gezien om te betwijfelen dat het bestreden besluit daadwerkelijk op 23 augustus 2017 is verzonden. Het bestreden besluit is voorzien van een verzenddatum en is op juiste wijze geadresseerd. Hiertegenover staat slechts het niet onderbouwde standpunt van appellant dat het bestreden besluit van 23 augustus 2017 weliswaar van die dagtekening is voorzien, maar niet door het Uwv op die datum is verzonden en dat appellant dat besluit pas op 29 augustus 2017 heeft ontvangen.

4.3.

Nu aannemelijk is dat het bestreden besluit op de dag van de dagtekening is verzonden, is de beroepstermijn van zes weken gaan lopen op 24 augustus 2017 en eindigde deze op 4 oktober 2017. Het Uwv heeft het bezwaarschrift van appellant van 8 oktober 2017 als beroepschrift aangemerkt en doorgezonden aan de rechtbank. Het beroepschrift is na afloop van de termijn ingediend en daarmee is niet voldaan aan het bepaalde in het eerste lid van artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

4.4.

Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Toepassing van artikel 6:11 van de Awb vraagt een individuele beoordeling in het concrete geval.

4.5.

Appellant heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is van verschoonbaarheid als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat zijn medisch psychische problemen ten tijde in geding van dien aard waren dat hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig beroep heeft ingesteld. Bovendien heeft appellant desgevraagd verklaard dat hij bij zijn ouders woont en dat zijn zus hem bij het opstellen van het beroepschrift heeft geholpen zodat niet valt in te zien waarom het beroep niet tijdig is ingediend.

5. Uit wat in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het incidentele hoger beroep van het Uwv slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep van appellant niet-ontvankelijk worden verklaard.

6. Uit wat in 5 is geconcludeerd volgt dat aan een beoordeling van de door appellant in hoger beroep aangevoerde gronden niet kan worden toegekomen.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

vernietigt de aangevallen uitspraak;

-

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2020.

(getekend) T. Dompeling

(getekend) A.L. Abdoellakhan