Home

Centrale Raad van Beroep, 08-12-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3294, 19/3942 PW

Centrale Raad van Beroep, 08-12-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3294, 19/3942 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
8 december 2020
Datum publicatie
28 december 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2020:3294
Zaaknummer
19/3942 PW

Inhoudsindicatie

Het college heeft bij zijn onderzoek gebruik gemaakt van een risicoprofiel maar niet duidelijk en controleerbaar gemaakt waarom het adres van appellant als verwonderadres is aangemerkt. Het is niet te beoordelen of het college met toepassing van de risicoprofielen heeft gehandeld in overeenstemming met de rechtspraak van de Raad en kan het vermoeden van betrokkene,

dat hij om discriminatoire redenen is geselecteerd voor het onderzoek, niet worden ontzenuwd. Dit betekent dat het in het kader van het project GALOP II uitgevoerde huisbezoek al om die reden onrechtmatig moet worden geoordeeld en dat de met het onderzoek verkregen gegevens onrechtmatig bewijs vormen. In dit geval borduren de onderzoekshandelingen van het college rechtstreeks voort op het onrechtmatig aangevangen onderzoek. Alle onderzoekshandelingen van het college zijn uitsluitend een vervolg op en onlosmakelijk verweven met het onrechtmatig gestarte onderzoek. De op deze manier verkregen gegevens worden ook aangemerkt als onrechtmatig verkregen bewijs. Hieruit volgt dat de besluitvorming in geschil niet berust op rechtmatig verkregen bewijs. Het gebrek in de besluitvorming ten aanzien van de intrekking na opschorting kan niet worden hersteld. Ten aanzien van de intrekking, herziening en terugvordering heeft het college niet gesteld dat het los van het onrechtmatig aangevangen onderzoek over bewijs beschikt of kan gaan beschikken.

Uitspraak

19 3942 PW, 20/2460 PW

Datum uitspraak: 8 december 2020

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 30 juli 2019, 18/2586 (aangevallen uitspraak 1) en van 27 mei 2020, 19/2081 (aangevallen uitspraak 2)

Partijen:

het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 1.

Namens betrokkene heeft mr. M.H.A.J. Slaats, advocaat, een verweerschrift ingediend.

Namens betrokkene heeft mr. Slaats hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 2.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het college heeft desgevraagd nadere stukken ingediend.

Namens betrokkene heeft mr. Slaats een reactie gegeven.

Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft gelijktijdig plaatsgevonden op 15 september 2020. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C.N. van Dijk en J. van der Schoot. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Slaats.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Betrokkene en zijn echtgenote ontvingen vanaf 17 september 2001 bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).

1.2.1.

In 2016 is gestart met een integraal project in het postcodegebied 5654 (postcodegebied). Dit postcodegebied omvat de wijken Bennekel-Oost en -West, Blaarthem en Rapelenburg. De naam van dit project is G.A.L.O.P. II: Gerichte, Aandacht, Leefbaarheid, Ondernemerschap, Participatie. Het college heeft besloten in te stemmen met het project Gebiedsgerichte aanpak GALOP II (GALOP II). In handhavende zin is het doel van het project het leveren van een bijdrage aan de verbetering van de naleving van wet- en regelgeving, veiligheid en leefbaarheid in deze gebieden door integrale aanpak van uitkeringsfraude, belastingfraude, illegale bewoning en bebouwing, illegale bedrijfsactiviteiten en overlast gevende situaties en daarmee samenhangende misstanden.

1.2.2.

In het projectvoorstel GALOP II is de volgende werkwijze beschreven. Op basis van analysevragen zal een risicomatrix met indicatoren voor verschillende vormen van regelovertreding worden opgesteld. Om deze indicatoren te meten, zal door het Inlichtingenbureau en de projectleider gegevensbestanden bij verschillende instanties worden opgevraagd. Na koppeling in het Systeem Risico Indicatie (SyRI) worden deze gegevens geanalyseerd. Dit levert een lijst op van personen en adressen met een verhoogde kans op regelovertreding. Aan de hand van de geformuleerde projectdoelstellingen worden adressen geduid die onderzoekswaardig zijn. Op deze manier kunnen gerichtere controles worden uitgevoerd. De al bekende risicopersonen zullen in de analyse worden meegenomen. Naast de objectieve gegevens zal ook gebruik gemaakt worden van subjectieve gegevens waaronder tips, meldingen en andere maatschappelijke signalen.

1.2.3.

De deelnemende organisaties (ketenpartners) zijn – voor zover hier van belang – diverse afdelingen van de gemeente Eindhoven, de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost-Brandweer, de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Arbeidsmarktfraude, de Belastingdienst, de Belastingdienst/toeslagen, de politie, de Koninklijke Marechaussee, het Openbaar Ministerie, de Sociale Verzekeringsbank, het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen en een installatiebedrijf.

1.2.4.

In het eindrapport GALOP II van 7 juni 2018 is het volgende beschreven over de wijze waarop het project is uitgevoerd. Om te komen tot onderzoekswaardige, zogenoemde verwonderadressen werd door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid SyRI ter beschikking gesteld. Door problemen bij het aanleveren van data en de daaropvolgende verwerking hiervan door SyRI heeft het project bijna zes maanden vertraging opgelopen. Van de uiteindelijke analyseresultaten kon slechts een beperkt aantal adressen worden gebruikt voor controles. Door het gedeeltelijk wegvallen van SyRI hebben de deelnemende partners een alternatieve manier bedacht om te komen tot verwonderadressen. Om de controles in het postcodegebied toch op basis van verwonderadressen te kunnen uitvoeren, hebben de leden van het kernteam eigen geprioriteerde adressen aangeleverd. Deze zijn beoordeeld op overlap van informatie, waarna alsnog een lijst met verwonderadressen kon worden opgesteld. Bij de prioritering van de verwonderadressen werd gekeken welke partners interesse hadden voor een bepaald adres. Op basis van dat gegeven is gekeken naar een verdeling van de adressen onder de teams. In de praktijk betekende dit vaak dat er een meervoudig belang moest zijn op een verwonderadres. Op 29 november 2016, 17 januari, 14 februari, 21 maart, 18 april en

30 mei 2017 hebben controles in het postcodegebied plaatsgevonden. Tijdens deze controledagen zijn in het postcodegebied 105 verwonderadressen bezocht.

1.3.

Betrokkene en zijn echtgenote wonen in het postcodegebied. Het adres van betrokkene en zijn echtgenote is in het kader van GALOP II geselecteerd voor een huisbezoek. Twee specialisten handhaving, werkzaam bij de gemeente Eindhoven, (specialisten handhaving) hebben op 18 april 2017 het huisbezoek uitgevoerd. Tijdens dit huisbezoek zijn op verzoek van de specialisten handhaving zowel de Nederlandse als de Marokkaanse paspoorten van betrokkene en zijn echtgenote getoond. In de paspoorten zijn meerdere reisstempels aangetroffen. De bevindingen van onder meer het huisbezoek zijn door de specialisten handhaving neergelegd in een rapport van 16 februari 2018.

1.4.

Bij brief van 28 april 2017 heeft het college betrokkene verzocht uiterlijk op 12 mei 2017 gegevens in te leveren, waaronder bankafschriften vanaf 1 april 2016 en gegevens over de buitenlandse reizen die betrokkene en zijn echtgenote in 2016 hebben gemaakt. Op 12 mei 2017 heeft betrokkene gegevens overgelegd. Betrokkene heeft niet al de gevraagde gegevens overgelegd.

1.5.

Bij brief van 21 november 2017 heeft het college betrokkene en zijn echtgenote gevraagd vóór 6 december 2017 de ontbrekende gegevens en nadere gegevens in te leveren. Op 30 november 2017 heeft betrokkene gegevens ingeleverd. Betrokkene heeft opnieuw niet al de gevraagde gegevens, waaronder bankafschriften, overgelegd.

1.6.

Bij besluit van 11 december 2017 heeft het college met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW het recht op bijstand van betrokkene met ingang van 6 december 2017 opgeschort en hem in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door vóór

29 december 2017 de ontbrekende gegevens te overleggen. Daarbij is vermeld dat, indien betrokkene de gevraagde gegevens niet tijdig inzendt, de bijstand wordt ingetrokken. Betrokkene heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen dit besluit. Op 27 december 2017 heeft betrokkene gegevens ingeleverd. Betrokkene heeft opnieuw niet al de gevraagde gegevens overgelegd.

1.7.

Bij besluit van 5 januari 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 september 2018 (bestreden besluit 1), heeft het college de bijstand van betrokkene ingetrokken met ingang van 6 december 2017 met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat betrokkene niet alle gevraagde gegevens, waaronder bankgegevens, heeft overgelegd.

1.8.

Bij brief van 16 januari 2018 heeft een specialist handhaving betrokkene en zijn echtgenote uitgenodigd voor een gesprek op 31 januari 2018 over de bijstand die zij in de periode van 17 september 2001 tot en met 5 december 2017 hebben ontvangen. Ook is verzocht om naar dit gesprek gegevens mee te nemen, waaronder de Nederlandse en Marokkaanse paspoorten, gegevens over vakanties en financiële gegevens. Twee specialisten handhaving hebben op 31 januari 2018 met betrokkene en zijn echtgenote gesproken. De bevindingen van de specialisten handhaving zijn neergelegd in een rapport van 18 april 2018.

1.9.

Bij besluit van 17 april 2018 heeft het college met toepassing van artikel 54, derde lid, van de PW de bijstand van betrokkene in diverse periodes vanaf 16 januari 2013 herzien en ingetrokken en een bedrag van € 14.694,93 van hem teruggevorderd. Bij besluit van 5 juli 2019 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 17 april 2018 gegrond verklaard en dat besluit gedeeltelijk herroepen. Het college heeft aan bestreden besluit 2 ten grondslag gelegd dat betrokkene de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet de juiste periodes van verblijf in het buitenland door te geven en de bijstand ingetrokken in de periodes waarbij sprake was van een overschrijding van de toegestane periode van verblijf in het buitenland. Het college heeft de bijstand in 2016 en 2017 herzien in verband met bijschrijvingen op de bankrekening van betrokkene. Het college heeft een bedrag van € 6.764,73 van betrokkene teruggevorderd.

2.1.

Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 5 januari 2018 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Hieraan heeft de rechtbank het volgende ten grondslag gelegd. Niet is gebleken dat de echtgenote van betrokkene, die de specialisten handhaving heeft binnengelaten, geïnformeerd heeft ingestemd met het huisbezoek, waardoor niet is voldaan aan het vereiste van ‘informed consent’. Bij het opvragen van de Marokkaanse paspoorten was het controleren van de woon- en leefsituatie ter plaatse niet langer het doel van het huisbezoek. Toen had opnieuw ‘informed consent’ gevraagd moeten worden, om na te gaan of betrokkene en zijn echtgenote bereid waren verder mee te werken aan het huisbezoek. Dat dit niet is gebeurd, leidt de rechtbank tot de conclusie dat de informatie uit de Marokkaanse paspoorten onrechtmatig is verkregen. Zonder deze informatie bestond voor het college onvoldoende aanleiding om na het huisbezoek aanvullende gegevens op te vragen en de rechtbank is van oordeel dat het betrokkene niet kan worden verweten dat hij de informatie niet tijdig heeft aangeleverd. Het college is ten onrechte overgegaan tot intrekking van de bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW.

2.2.

Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Hieraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat het onderzoek dat na het huisbezoek van 18 april 2017 is verricht, niet uitsluitend een vervolg is op en onlosmakelijk verweven is met het huisbezoek.

3.1.

In hoger beroep heeft het college zich tegen aangevallen uitspraak 1 gekeerd. Het college heeft aangevoerd dat de algemene onderzoeksbevoegdheid van artikel 53a van de PW steeds en spontaan kan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden. Zelfs als het huisbezoek onrechtmatig zou zijn, wat door het college wordt bestreden, laat dat onverlet dat het opvragen van aanvullende gegevens rechtmatig is.

3.2.

In hoger beroep heeft betrokkene zich tegen aangevallen uitspraak 2 gekeerd. Betrokkene heeft allereerst aangevoerd dat het huisbezoek op zijn adres op basis van een onrechtmatige selectie heeft plaatsgevonden. De inzet van SyRI bij GALOP II is onvoldoende inzichtelijk en oncontroleerbaar. Hierbij heeft betrokkene verwezen naar het vonnis van de rechtbank Den Haag van 5 februari 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:865, dat kracht van gewijsde heeft verkregen. Verder heeft betrokkene onder verwijzing naar het in 2.1 vermelde oordeel van de rechtbank aangevoerd dat het huisbezoek onrechtmatig is. Op basis hiervan had het college geen vervolgonderzoek mogen instellen. De aanvullende informatie die na het huisbezoek aan betrokkene is gevraagd en het gesprek op 31 januari 2018 zijn verboden vruchten van het onrechtmatige huisbezoek en mogen door het college niet aan de besluitvorming ten grondslag worden gelegd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

In beide procedures moet als meest verstrekkende verweer respectievelijk grond van betrokkene eerst worden beoordeeld of de wijze waarop het adres van betrokkene is geselecteerd voor een huisbezoek, met zich meebrengt dat het daarna uitgevoerde onderzoek naar het recht op bijstand is verricht in strijd is met het recht waardoor de daarmee verkregen onderzoeksgegevens als onrechtmatig verkregen bewijs moeten worden beschouwd. In dit verband heeft betrokkene gesteld dat hij vermoedt dat hij om discriminatoire redenen is geselecteerd voor het onderzoek.

4.2.

Op grond van artikel 53a van de PW is het college bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en de volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van de bijstand. Deze algemene onderzoeksbevoegdheid kan steeds en spontaan worden uitgeoefend. Daartoe is dus geen daaraan voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist.

4.3.

In het geval van betrokkene is de algemene onderzoeksbevoegdheid niet spontaan uitgeoefend en ook niet op grond van een redengevend feit, signaal, grond of vermoeden. Zoals uit de rapportage van de specialisten handhaving van 16 februari 2018 blijkt en ter zitting nader is toegelicht, heeft het college het onderzoek bij betrokkene ingesteld in het kader van GALOP II.

4.4.

Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 14 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1229) mag een bijstandverlenende instantie in beginsel bij het toepassen van de algemene onderzoeksbevoegdheid risicoprofielen toepassen. Dit is toegestaan met het oog op effectiviteit, efficiëntie en kostenbesparing en wegens het grote belang van bestrijding van onjuist gebruik van sociale voorzieningen. Daarbij mag de bijstandverlenende instantie bijvoorbeeld niet in strijd handelen met het discriminatieverbod, zoals onder meer opgenomen in artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM. Ook mag deze instantie geen ongerechtvaardigde inbreuk maken op het recht op respect op privacy, zoals opgenomen in artikel 8, tweede lid, van het EVRM. Verder dient de bijstandverlenende instantie bij het toepassen van risicoprofielen op transparante wijze en niet in strijd met andere beginselen, zoals het verbod van willekeur of het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van détournement de pouvoir, te handelen.

4.5.

In het projectvoorstel GALOP II is vermeld dat SyRI wordt ingezet. Zoals in het eindrapport GALOP II is beschreven en ter zitting nader is toegelicht, is SyRI vanwege uitvoeringsproblemen niet ingezet in het geval van betrokkene. In zoverre slaagt het verweer respectievelijk de beroepsgrond van betrokkene niet wegens gebrek aan feitelijke grondslag.

4.6.1.

De specialisten handhaving hebben, in samenwerking met de ketenpartners, ter vervanging van de inzet van SyRI zelf een lijst met zogenoemde verwonderadressen tot stand gebracht. In de stukken over GALOP II is hierover vermeld dat bij de prioritering van verwonderadressen werd gekeken welke partners interesse hadden in een bepaald adres en dat dit in de praktijk vaak betekende dat er een meervoudig belang moest zijn bij een adres. Ter zitting van de Raad heeft het college toegelicht dat bij de selectie van de adressen verder werd gekeken of het betreffende adres bekend was bij het college, wanneer voor het laatst een onderzoek had plaatsgevonden op het adres en naar de uitkeringsduur. Op welke wijze de selectie in het algemeen precies verliep en hoe de systematiek werkte en welke criteria door het college en de ketenpartners werden aangelegd, kon het college desgevraagd niet verder beschrijven.

4.6.2.

Zoals namens het college door de ter zitting aanwezige, bij het onderzoek betrokken specialist handhaving is toegelicht, is in dit geval het adres van betrokkene van de zijde van het college als verwonderadres aangemerkt, gelet op de lange uitkeringsduur en omdat al lange tijd geen onderzoek meer had plaatsgevonden bij betrokkene. Het adres was niet op een andere wijze bekend bij het college. In het geval van betrokkene speelde volgens het college een rol dat hij en zijn echtgenote zeven kinderen hebben, waarvan een kind thuiswonend is en de overige kinderen uitwonend zijn. Over de vraag op grond van welke feiten en omstandigheden en door welke ketenpartner(s) het adres van betrokkene ook als verwonderadres werd aangemerkt, kon het college geen informatie geven.

4.7.

Uit 4.6 volgt dat in dit geval wel duidelijk is dat het college zijn algemene onderzoeksbevoegdheid heeft toegepast op een bepaalde selectie van bijstandsgerechtigden in de betrokken wijken, en dat het in zoverre gebruik heeft gemaakt van een risicoprofiel. Niet duidelijk is in welke gevallen het college binnen dit project en daarin gekozen wijken gebruik heeft gemaakt van die bevoegdheid. De in 4.6.1 beschreven alternatieve manier om te komen tot verwonderadressen is onvoldoende duidelijk, omdat niet is aangegeven op welke wijze de genoemde factoren een rol speelden en omdat deze factoren, ook in onderlinge samenhang bezien, onvoldoende concreet zijn en geen inzicht bestaat welke criteria de ketenpartners hanteerden. Ook in het geval van betrokkene is niet duidelijk waarom zijn adres als verwonderadres is aangemerkt. De gezinssamenstelling is op zichzelf een objectief en relevant gegeven in het kader van de bijstand, maar in welke gevallen het college aanleiding zag voor een verder onderzoek, is niet duidelijk geworden. Evenmin bestaat inzicht om welke reden de – onbekend gebleven – ketenpartner(s) juist belangstelling had(den) voor het adres van betrokkene. De werkwijze bij het selecteren van de verwonderadressen is niet transparant en daardoor niet controleerbaar. Het is daarmee ook niet te beoordelen of het college bij het gebruikmaken van de algemene onderzoeksbevoegdheid met toepassing van risicoprofielen heeft gehandeld in overeenstemming met de rechtspraak van de Raad en de beginselen, genoemd in 4.4, en kan het in 4.1 beschreven vermoeden van betrokkene niet worden ontzenuwd. Voor zijn oordeel vindt de Raad steun in het in 3.2 genoemde vonnis van de rechtbank Den Haag. Het verweer respectievelijk de beroepsgrond van betrokkene slaagt. Dit betekent dat het in het kader van het project uitgevoerde huisbezoek al om die reden onrechtmatig moet worden geoordeeld en dat de met het onderzoek verkregen gegevens onrechtmatig bewijs vormen.

4.8.1.

Daarmee komt de vraag aan de orde welk gevolg hieraan moet worden gegeven. Het college stelt zich op het standpunt dat de reisgegevens uit de Marokkaanse paspoorten ook op andere wijze hadden kunnen worden verkregen. Hierbij heeft het college gewezen op de uitspraak van 21 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1028. Verder is bij het vervolgonderzoek niet alleen om gegevens over de reizen naar het buitenland verzocht, maar ook om financiële gegevens, zoals bankafschriften. Volgens het college is het verzoek om deze financiële gegevens geen rechtstreeks gevolg van het huisbezoek. Bestreden besluit 1 is bovendien een intrekking op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW omdat betrokkene niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd.

4.8.2.

Deze beroepsgrond en het verweer van het college slagen niet. Op zichzelf verzet geen rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel zich ertegen dat het bijstandverlenend orgaan na een onrechtmatig aangevangen onderzoek of een onrechtmatig geoordeeld huisbezoek een nader onderzoek instelt naar de rechtmatigheid van verleende of nog te verlenen bijstand. Vergelijk de uitspraken van 12 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:BK8928 en 14 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1230. In dit geval borduren de onderzoekshandelingen van het college echter rechtstreeks voort op het onrechtmatig aangevangen onderzoek, waarbij het adres van betrokkene als verwonderadres is aangemerkt. Hierna heeft het huisbezoek plaatsgevonden, zijn nadere gegevens opgevraagd, heeft een gesprek plaatsgevonden en is het dwangmiddel van opschorting en intrekking na opschorting toegepast om die nadere gegevens te verkrijgen. Al deze onderzoekshandelingen zijn uitsluitend een vervolg op en onlosmakelijk verweven met het onrechtmatig gestarte onderzoek. Volgens vaste rechtspraak (uitspraken van

14 april 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI4324 en 16 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3270) worden de op die manier verkregen gegevens ook aangemerkt als onrechtmatig verkregen bewijs. Dit geval is niet gelijk aan wat beoordeeld is in de in 4.8.1 genoemde uitspraak. Daar is niet de aanvang van het onderzoek onrechtmatig geoordeeld, maar een onderdeel daarvan, namelijk het huisbezoek, en ging het, anders dan hier, niet om verkregen bewijs, maar om een niet rechtmatig verkregen hulpmiddel voor onderzoek.

4.8.3.

Hieruit volgt dat de besluitvorming in geschil niet berust op rechtmatig verkregen bewijs. Dit is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. In dit geval kan dit gebrek in de besluitvorming ten aanzien van de intrekking na opschorting niet worden hersteld. De aard van het dwangmiddel van opschorting en intrekking na opschorting is van dien aard dat feitelijk onderzoek nadien niet achteraf een grondslag kan scheppen voor de uitoefening van deze bevoegdheid. Ten aanzien van de intrekking, herziening en terugvordering heeft het college niet gesteld dat het los van het onrechtmatig aangevangen onderzoek over bewijs beschikt of kan gaan beschikken.

4.9.1.

Uit 4.7 en 4.8 volgt dat het hoger beroep van het college niet slaagt, zodat aangevallen uitspraak 1, met verbetering van gronden, moet worden bevestigd.

4.9.2.

Uit 4.7 en 4.8 volgt dat het hoger beroep van betrokkene slaagt, zodat aangevallen uitspraak 2 moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaren, dit besluit vernietigen en het besluit van 17 april 2018 herroepen.

5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Deze kosten worden begroot op € 525,- in beroep tegen bestreden besluit 2 en € 1.575,- in de hoger beroepen, in totaal € 2.100,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

bevestigt aangevallen uitspraak 1;

-

vernietigt aangevallen uitspraak 2;

-

verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 5 juli 2019 gegrond en vernietigt dit besluit;

-

herroept het besluit van 17 april 2018 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 5 juli 2019;

-

veroordeelt het college in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 2.100,-;

-

bepaalt dat van het college een griffierecht van € 519,- wordt geheven in de zaak onder nummer 19/3942 PW;

-

bepaalt dat het college aan betrokkene het in beroep tegen het besluit van 5 juli 2019 en in hoger beroep onder nummer 20/2460 PW betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en K.M.P. Jacobs en P.J. Huisman als leden, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2020.

(getekend) O.L.H.W.I. Korte

(getekend) D. Bakker