Home

Centrale Raad van Beroep, 14-12-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3211, 18/4887 PW

Centrale Raad van Beroep, 14-12-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3211, 18/4887 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
14 december 2021
Datum publicatie
24 december 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:3211
Zaaknummer
18/4887 PW

Inhoudsindicatie

Nader besluit komt volledig tegemoet aan het kwijtscheldingsverzoek. Vermogensschade. Het terugvorderingsbesluit staat in rechte vast en valt buiten de omvang van dit geding. De door appellante aangevoerde geleden schade vanwege insolvabiliteit is terug te voeren op een tijdelijk gemis aan geld als gevolg van onrechtmatige invordering. De vergoeding daarvan bestaat in de wettelijke rente. De daarin gefixeerde hoogte van de schade kan niet opzij worden gezet op de grond dat de rechthebbende meer schade heeft geleden dan overeenkomt met de wettelijke rente.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Datum uitspraak: 14 december 2021

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 2 augustus 2018, 18/324 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)

PROCESVERLOOP

De Raad heeft in het geding tussen partijen op 4 mei 2021 een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2021:1147, gedaan (tussenuitspraak).Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college op 9 juni 2021 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (nader besluit).

Op 12 juni 2021 heeft appellante tegen het nader besluit een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. De rechtbank heeft dit beroepschrift doorgezonden aan de Raad.

Appellante heeft op 11 juli 2021 en 16 juli 2021 zienswijzen ingediend en verzocht het college te veroordelen tot vergoeding van schade.

Op 28 juli 2021 heeft het college zijn standpunt over de zienswijzen en het verzoek om schadevergoeding aan de Raad gezonden.

Op 26 september 2021 heeft appellante een reactie gegeven op het standpunt van het college.

Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.

Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Hij voegt daar het volgende aan toe.

1.2.

Bij het bestreden besluit van 16 januari 2018 heeft het college het bezwaar van appellante tegen de afwijzende beslissing op haar verzoek om kwijtschelding ongegrond verklaard. In de tussenuitspraak heeft de Raad overwogen dat het college er in het bestreden besluit ten onrechte vanuit is gegaan dat de vordering in geschil berust op een schending van de inlichtingenverplichting door appellante. De grondslag om de gemaakte kosten van bijstand over de terugvorderingsperiode mede van appellante terug te vorderen was immers gegeven in artikel 59, tweede lid, van de Wet werk en bijstand. Het college heeft derhalve in het bestreden besluit ten onrechte artikel 12b van de Beleidsregels terugvordering Utrecht 2015 toegepast. Dit artikel ziet namelijk op vorderingen die het gevolg zijn van verwijtbare gedragingen en vorderingen die het gevolg zijn van schending van de inlichtingenverplichting. Het college voert geen apart kwijtscheldingsbeleid voor medeterugvorderingen als bedoeld in thans artikel 59 van de Participatiewet en ook ten tijde van het oorspronkelijke terugvorderingsbesluit van 29 juli 2010 voerde het college voor dergelijke medeterugvorderingen geen apart beleid. Het bestreden besluit berust derhalve niet op een deugdelijke motivering. De Raad heeft het college in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen door alsnog een individuele belangenafweging te maken, toegespitst op de situatie van appellante.

1.3.

Bij besluit van 14 januari 2020 is aan appellante de op 1 februari 2020 nog openstaande vordering kwijtgescholden.

1.4.

Bij het nader besluit heeft het college het bestreden besluit niet langer gehandhaafd, aan appellante kwijtschelding verleend over de periode van 27 juni 2017 (de datum van het kwijtscheldingsverzoek) tot 1 februari 2020 en de over die periode gedane onverschuldigde betalingen tot een bedrag van € 13.814,41 rechtstreeks aan appellante betaalbaar gesteld. Tevens heeft het college meegedeeld dat de wettelijke rente zal worden berekend en betaalbaar gesteld.

2. Appellante kan zich niet met het nader besluit verenigen voor zover het college heeft volstaan met kwijtschelding van de restschuld ten tijde van het verzoek om kwijtschelding van 27 juni 2017. Volgens appellante had het college in de tussenuitspraak aanleiding moeten zien om over te gaan tot volledige heroverweging van het oorspronkelijke terugvorderingsbesluit van 29 juli 2010. Appellante heeft voorts verzocht om het college te veroordelen tot het betalen van een vergoeding voor de door haar geleden schade als gevolg van de terugbetalingsverplichting.

3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

3.1.

Het nader besluit wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb, mede in de beoordeling betrokken.

De aangevallen uitspraak

3.2.

Met het nader besluit heeft het college het bestreden besluit niet langer gehandhaafd. Dit betekent dat ook de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtbank het beroep tegen dat besluit ongegrond heeft verklaard, niet in stand kan blijven. De aangevallen uitspraak zal daarom worden vernietigd, het beroep tegen het besluit van 16 januari 2018 zal gegrond worden verklaard en dat besluit zal worden vernietigd.

Het nader besluit

3.3.

In dit geding staat uitsluitend het verzoek van appellante van 27 juni 2017 om kwijtschelding van de restschuld ter beoordeling. Het terugvorderingsbesluit van 29 juli 2010 staat in rechte vast en valt buiten de omvang van dit geding. Wat appellante heeft aangevoerd over de heroverweging daarvan, kan daarom in dit geding niet aan orde komen en blijft dan ook onbesproken.

3.4.

Met het nader besluit is het college volledig tegemoetgekomen aan het kwijtscheldingsverzoek. Appellante heeft daartegen ook geen gronden gericht.

3.5.

Uit 3.2 en 3.4 volgt dat het beroep tegen het nader besluit ongegrond verklaard moet worden.

Het verzoek om schadevergoeding

3.6.

Op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.

3.7.

Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht (zie onder meer de uitspraak van 16 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1466). Voor vergoeding van schade is vereist dat sprake is van een onrechtmatig besluit en dat een oorzakelijk verband aanwezig is tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde schade. Vervolgens komen alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend.

3.8.

Appellante heeft verzocht om het college te veroordelen tot het betalen van een vergoeding voor de door haar geleden schade voortvloeiende uit haar onmacht om haar andere geldelijke verplichtingen na te komen als gevolg van de terugvordering. Tevens heeft appellante zware stress ervaren van het onderzoek dat het college in 2010 heeft laten uitvoeren naar de vermeende gezamenlijke huishouding die appellante en X zouden hebben gevoerd.

3.9.

Zoals in 1.4 vermeld is, heeft het college bij het nader besluit meegedeeld dat de wettelijke rente over de gedane onverschuldigde betalingen nog zal worden berekend en betaalbaar zal worden gesteld. Voor zover de door appellante gestelde schade vanwege insolvabiliteit het gevolg is van terugvorderingsbetalingen tot 27 juni 2017, valt deze buiten de omvang van dit geding. De door appellante aangevoerde geleden schade vanwege insolvabiliteit in de periode van 27 juni 2017 tot 1 februari 2020 is terug te voeren op een tijdelijk gemis aan geld als gevolg van onrechtmatige invordering. Dit kan worden aangemerkt als vermogensschade als gevolg van vertraging in de voldoening van een geldsom. Gelet op artikel 6:119, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bestaat de vergoeding daarvan in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar in verzuim is geweest. De strekking van dit artikel brengt mee dat de daarin gefixeerde hoogte van de schade niet opzij kan worden gezet op de grond dat de rechthebbende meer schade heeft geleden dan overeenkomt met de wettelijke rente (uitspraak van 7 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:10). Voor zover appellante stelt meer, dan wel andere schade te hebben geleden dan de wettelijke rente over de onverschuldigde betaling over de periode van 17 juni 2017 tot 1 februari 2020 komt deze schade dan ook niet voor vergoeding in aanmerking. De gestelde geleden immateriële schade komt evenmin voor vergoeding in aanmerking, alleen al omdat deze schade niet het gevolg is van het onrechtmatige besluit van 27 juni 2017.

4. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:

-

vernietigt de aangevallen uitspraak;

-

verklaart het beroep tegen het besluit van 16 januari 2018 gegrond en vernietigt dat besluit;

-

verklaart het beroep tegen het besluit van 9 juni 2021 ongegrond;

-

wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;

-

bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 172,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en M. van Paridon en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2021.

(getekend) O.L.H.W.I. Korte

(getekend) M. Zwart