Home

Centrale Raad van Beroep, 23-12-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3355, 20/3673 AOW

Centrale Raad van Beroep, 23-12-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3355, 20/3673 AOW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 december 2021
Datum publicatie
6 januari 2022
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:3355
Zaaknummer
20/3673 AOW

Inhoudsindicatie

Ouderdomspensioen terecht herzien naar een gehuwdenpensioen. Geen sprake van duurzaam gescheiden leven. Van een situatie waarin beide geregistreerde partners een eigen leven leiden als waren zij niet als partner geregistreerd, is geen sprake. De regelmatige contacten, de gezamenlijke activiteiten die worden ondernomen, het hebben van de sleutel van elkaars woning en de wederzijdse zorg zijn hiervoor met name van belang. Daar doet niet aan af dat het geregistreerd partnerschap tussen betrokkene en [naam] voornamelijk is ingegeven door de wederzijdse betrokkenheid bij vitale dan wel terminale beslissingen door medische zorgverleners.

Uitspraak

20 3673 AOW

Datum uitspraak: 23 december 2021

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 6 oktober 2020, 20/2484 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (de Svb)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

De Svb heeft hoger beroep ingesteld.

Betrokkene heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.

De Raad heeft de Svb schriftelijk vragen gesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2021. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.H. Koning. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn geregistreerde partner [naam] .

OVERWEGINGEN

1.1.

De Svb heeft betrokkene per 14 augustus 2014 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend voor een ongehuwde pensioengerechtigde (ongehuwdenpensioen). Op 21 maart 2019 heeft betrokkene aan de Svb gemeld het voornemen te hebben op 1 oktober 2019 een geregistreerd partnerschap aan te gaan met

[naam] .

1.2.

In oktober 2019 heeft de Svb een nader onderzoek gedaan naar de leefsituatie van betrokkene en [naam] . Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek heeft de Svb bij besluit van 29 november 2019 aan betrokkene laten weten dat zijn ouderdomspensioen met ingang van december 2019 wordt herzien naar een gehuwdenpensioen. In een beslissing van 8 april 2020 (bestreden besluit) is het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.

2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit alle feiten en omstandigheden dat betrokkene en [naam] alleen een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan om elkaar in staat te stellen medische beslissingen te nemen. Dit wijst wel op een zekere mate van onderlinge zorg, maar is onvoldoende om te kunnen zeggen dat er geen sprake is van duurzaam gescheiden leven.

3.1.

In hoger beroep bestrijdt de Svb deze uitspraak met name door te stellen dat de situatie in deze zaak in grote mate overeenkomt met de feiten en omstandigheden in de uitspraak van de Raad van 7 april 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1330). In die uitspraak is geoordeeld dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. Daarnaast wijst de Svb erop dat betrokkene en [naam] zeer regelmatig contact hebben, samen uitstapjes maken en samen op vakantie gaan. Dit alles wijst, volgens de Svb, niet op een situatie dat zij een leven leiden als waren zij geen geregistreerd partnerschap aangegaan.

3.2.

Betrokkene meent dat in zijn situatie er wel sprake is van duurzaam gescheiden leven. Hij en [naam] leiden ieder een eigen leven en zij voeren hun eigen huishouden. Het aangaan van een geregistreerd partnerschap om medische beslissingen te kunnen nemen, mocht de ander daar niet meer toe in staat zijn, is voor betrokkene en [naam] van groot belang.

4. De Raad overweegt als volgt.

4.1.

Uit artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d, van de AOW volgt dat de als partner geregistreerde wordt gelijkgesteld met een gehuwde. Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt voor de toepassing van de AOW als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

4.2.

Voor gevallen waarin geen sprake is van een ongewilde verbreking van de huwelijkse samenleving legt de Raad het begrip duurzaam gescheiden leven als volgt uit. Gehuwde mensen leven pas duurzaam gescheiden als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:

a. a) ten minste één van hen wil de huwelijkse samenleving verbreken;

b) ieder van hen leidt afzonderlijk een eigen leven alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd;

c) ten minste één van hen bedoelt deze situatie als blijvend.

Of aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet blijken uit de feitelijke omstandigheden. Daarvoor is niet voldoende dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning. De huwelijkse samenleving kan immers bestaan zonder dat de echtgenoten samenwonen (uitspraak van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932). Voor de beoordeling of mensen duurzaam gescheiden leven is verder niet van belang om welke redenen zij de huwelijkse samenleving niet (of nog niet, niet meer of niet opnieuw) hebben verbroken (uitspraken van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277 en 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093).

Verder kan in het algemeen worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk betrokkenen de intentie hebben om een vorm van echtelijke samenleving aan te gaan. Dat kan ook op een andere manier dan door het voeren van een gezamenlijke huishouding. Er kan niet helemaal worden uitgesloten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken. Dat moet dan wel ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijken.

Gezien het bepaalde in artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d, van de AOW geldt dit alles evenzeer voor het aangaan van een geregistreerd partnerschap.

4.3.

Zoals vooraf door de Raad was aangekondigd is ter zitting het op 31 maart 2021 door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de minister) aan de Tweede Kamer aangeboden eindrapport “Verkenning leefvormen in de AOW” aan de orde gesteld. Uit dit rapport blijkt dat onderzocht is welke verschillende opties mogelijk zijn om het stelsel van leefvormen voor de burgers begrijpelijker te maken en voor de uitvoering eenvoudiger uit te voeren. Het rapport is zonder nadere standpuntbepaling aan de Tweede Kamer voorgelegd. Ter zitting heeft de Svb toegelicht dat er geen signalen zijn dat er naar aanleiding van dit eindrapport een wetswijzing op handen is.

4.4.

Uit de gedingstukken komen de volgende feiten en omstandigheden naar voren. In de melding van betrokkene van 21 maart 2019 aan de Svb heeft betrokkene aangegeven dat hij en [naam] elkaar al sinds 1993 kennen, nooit hebben samengewoond of een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd en dat in de toekomst ook niet van plan zijn. Ze willen, door een geregistreerd partnerschap aan te gaan, bewerkstelligen dat ze elkaar bij toekomstige levensvragen beter kunnen bijstaan. Naar aanleiding van het door de Svb ingestelde onderzoek heeft betrokkene op het formulier “Onderzoek woonsituatie” over het contact tussen hem en [naam] aangegeven dat zij elkaar één keer per week bellen, zij contact hebben via e-mail en sms en elkaar drie keer per week ontmoeten en dan met elkaar eten. Zij verzorgen elkaar bij ziekte, gaan één keer per jaar twee weken met elkaar op vakantie en presenteren zich naar buiten toe als stel. Eén keer per jaar ontvangen zij bezoek en drie keer per jaar maken zij uitstapjes. Zij hebben de sleutel van elkaars woning. Betrokkene en [naam] hebben geen gezamenlijk onroerend goed en geen gezamenlijke bankrekening. In de overgelegde partnerschapsvoorwaarden zijn betrokkene en [naam] een zogenaamde ‘koude uitsluiting’ overeengekomen. Verder hebben zij verklaard zowel tijdens als na hun geregistreerd partnerschap geen financiële afhankelijkheid ten opzichte van elkaar te willen scheppen. [naam] heeft op het formulier “Onderzoek woonsituatie” onder meer ingevuld dat zij en betrokkene al 26 jaar een stel zijn, zij nooit hebben samengewoond en het ook niet van plan zijn. Verder heeft zij aangegeven dat zij een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan omdat zij ouder worden en elkaar willen bijstaan bij vragen van leven of dood, zonder belemmering van het niets van elkaar zijn.

4.5.

Naar het oordeel van de Raad blijkt uit deze feiten en omstandigheden niet ondubbelzinnig dat tussen betrokkene en [naam] geen sprake is van samenleving als geregistreerde partners. Van een situatie waarin beide geregistreerde partners een eigen leven leiden als waren zij niet als partner geregistreerd, is geen sprake. De regelmatige contacten, de gezamenlijke activiteiten die worden ondernomen, het hebben van de sleutel van elkaars woning en de wederzijdse zorg zijn hiervoor met name van belang. Daar doet niet aan af dat het geregistreerd partnerschap tussen betrokkene en [naam] voornamelijk is ingegeven door de wederzijdse betrokkenheid bij vitale dan wel terminale beslissingen door medische zorgverleners. De wederzijdse verzorging bij ziekte en het feit dat betrokkene en [naam] betrokken zijn bij belangrijke beslissingen over de ander bij ziekte en dood, zijn belangrijke vormen van de onderlinge hulp en bijstand waartoe betrokkene en [naam] zich bij het aangaan van het geregistreerd partnerschap jegens elkaar hebben verplicht. Uit de feiten en omstandigheden blijkt dus niet dat betrokkene in de periode in geding duurzaam gescheiden leefde van [naam] in de zin van artikel 1, derde lid, onderdeel b, van de AOW, zodat hij voor de toepassing van die wet niet is aan te merken als ongehuwde. De Raad verwijst in dit verband, net als de Svb, naar de uitspraak van 7 april 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1330).

4.6.

De stelling van betrokkene dat het geregistreerd partnerschap, bij gebrek aan andere juridische relaties, de beste keuze is om zijn zelfbeschikkingsrecht te kunnen uitoefenen, leidt niet tot een ander oordeel. Volgens de geldende wetgeving heeft het aangaan van een geregistreerd partnerschap nu eenmaal gevolgen voor het AOW-pensioen. Het standpunt van betrokkene komt erop neer dat hij het niet eens is met die wetgeving. De Raad wijst erop dat er weliswaar in de politiek aandacht is voor de verschillende leefvormen binnen de AOW, maar dat het eindrapport van de minister niet tot enige standpuntbepaling of besluitvorming heeft geleid. Onder deze omstandigheden is het niet aan de rechter om hier op vooruit te lopen.

4.7.

Uit 4.1 tot en met 4.6 vloeit voort dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat betrokkene duurzaam gescheiden leeft van [naam] en dat het beroep ten onrechte gegrond is verklaard. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en A. van Gijzen en M. Wolfrat als leden, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2021.

(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum

(getekend) D. Al-Zubaidi

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.