Centrale Raad van Beroep, 03-11-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2368, 21/3607 WIA
Centrale Raad van Beroep, 03-11-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2368, 21/3607 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 3 november 2022
- Datum publicatie
- 8 november 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2022:2368
- Zaaknummer
- 21/3607 WIA
Inhoudsindicatie
WIA-beoordeling. De Raad heeft in de uitspraak van 3 februari 2021 een eindoordeel gegeven over de medische beoordeling. Met het toevoegen van beperkingen heeft het Uwv de FML in overeenstemming gebracht met de beperkingen die door de deskundige zijn genoemd in diens brief van 12 december 2017. Het Uwv heeft daarmee op juiste wijze uitvoering gegeven aan de uitspraak van de Raad. Maatman is ook definitief vastgesteld in die uitspraak. Bijduiden functies in dit geval geen bezwaar. Afdoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies passen binnen de bij appellante vastgestelde beperkingen.
Uitspraak
21 3607 WIA
Datum uitspraak: 7 november 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van 26 augustus 2021
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv)
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak van 3 februari 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:320) heeft de Raad de tussenuitspraak van 12 juli 2018 en de uitspraak van 13 augustus 2018, 16/4459, van de rechtbank Noord-Holland bevestigd, behoudens de opdracht dat het Uwv een nieuwe beslissing op het bezwaar moet nemen met inachtneming van de tussenuitspraak en uitspraak van de rechtbank en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak van 3 februari 2021. Met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Raad bepaald dat tegen het door het Uwv nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Bij besluit van 26 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Namens appellante heeft mr. M.A.E. Bol, advocaat, tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M.A.T. Sick, kantoorgenoot van mr. Bol. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.
OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de uitspraak van 3 februari 2021. Hier wordt volstaan met het volgende.
Op 12 december 2006 heeft appellante zich, vanuit de situatie dat zij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet (WW), ziek gemeld. Na afloop van de voorgeschreven (verlengde) wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 30 maart 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Met ingang van 22 november 2010 is de uitkering omgezet in een WGA-vervolguitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 45 tot 55%. Nadat appellante had doorgegeven dat haar gezondheid was verslechterd, heeft het Uwv bij besluit van 12 april 2016 vastgesteld dat zij vanaf 1 augustus 2014 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen. Dit heeft niet geleid tot een wijziging van de uitkering, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid nog steeds viel binnen de klasse 45 tot 55%. Bij beslissing op bezwaar van 9 september 2016 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 april 2016 ongegrond verklaard. Het besluit van 12 april 2016 is herroepen, in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35 tot 45%. De WGA-vervolguitkering is vanaf 1 december 2016 verlaagd. Tijdens de beroepsprocedure heeft de rechtbank een orthopedisch chirurg, voet- en enkelspecialist als deskundige benoemd. Het Uwv heeft een deel van de door de deskundige omschreven verdergaande beperkingen overgenomen, maar dit heeft niet geleid tot een hogere mate van arbeidsongeschiktheid. In de tussenuitspraak van 12 juli 2018 heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv de door de deskundige omschreven beperkingen volledig over moest nemen. Het Uwv heeft geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid om het door de rechtbank geconstateerde gebrek in de besluitvorming te herstellen. In de uitspraak van 13 augustus 2018 heeft de rechtbank het beroep van appellante gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar van 9 september 2016 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Zowel door appellante als door het Uwv is hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 13 augustus 2018. In zijn uitspraak van 3 februari 2021 heeft de Raad geoordeeld dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om de conclusies van de door haar ingeschakelde deskundige niet te volgen. De in hoger beroep door het Uwv aangevoerde gronden over beoordelingspunten 4.22 (knielen of hurken) en 4.15 (frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk) waren niet toereikend om aanleiding te zien om de conclusie van de deskundige op deze punten niet te volgen. Ook heeft de Raad appellante niet gevolgd in haar standpunt dat verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen dan door de deskundige is gesteld. De Raad heeft het Uwv opdracht gegeven om de voor appellante geldende Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te passen door daarin de door de deskundige genoemde beperkingen op te nemen. Een bespreking van de gronden van appellante met betrekking tot de geselecteerde functies, is gelet hierop achterwege gebleven. Over de maatman heeft de Raad geoordeeld dat deze terecht is vastgesteld op de functie beleidsmedewerkster met een omvang van 23,85 uur per week.
Ter uitvoering van de uitspraak van de Raad heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 8 maart 2021 een gewijzigde FML opgesteld, waarin beperkingen op beoordelingspunten 4.15 en 4.22 zijn toegevoegd. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze FML twee van de drie oorspronkelijk geselecteerde functies verworpen en daarvoor in de plaats twee andere functies geselecteerd. Hij heeft de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 augustus 2014 berekend op 46,02% en per 1 december 2016 op 46,31%. Bij brief van 15 april 2021 heeft het Uwv appellante geïnformeerd over het voornemen om de eerdere beslissing te wijzigen. In reactie op de door appellante tegen dit voornemen aangevoerde bezwaren, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 24 augustus 2021 aanvullend gerapporteerd. Hierbij heeft hij vastgesteld dat de omvang en het uurloon van de maatmanfunctie beleidsmedewerker moet worden gewijzigd, omdat dit destijds is gebaseerd op de loonstrook van februari 2006 en inmiddels ook loonstroken van latere maanden beschikbaar zijn. Als gevolg hiervan is de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 augustus 2014 opnieuw berekend op 48,55% en per 1 december 2016 op 49,21%. In het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellante in zoverre alsnog gegrond verklaard, dat zij per 1 augustus 2014 en 1 december 2016 voor 45 tot 55% arbeidsongeschikt is geacht. Een verlaging van de uitkering per 1 december 2016 is daarom niet meer aan de orde.
2. Appellante heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat de ernst van haar beperkingen is onderschat. Zij is van mening dat onder andere een urenbeperking en een beperking op het beoordelingspunt ‘vervoer’ moet worden aangenomen. Wat betreft de arbeidskundige beoordeling heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat bij het vaststellen van de maatman moet worden gekeken naar de waarde die zij, gelet op haar genoten opleidingen en (werk)ervaring, heeft op de arbeidsmarkt in plaats van het salaris dat zij verdiende in het laatstelijk verrichtte werk. Appellante heeft er in dit verband op gewezen dat zij na indiensttreding bij haar toenmalige werkgever een opleiding op een hoger niveau heeft afgerond en haar een salarisverhoging was beloofd. Zij had ook contact met andere potentiële werkgevers. Ook zou volgens appellante bij de vaststelling van het maatmanloon - en de vergelijking met het loon dat verdiend wordt in de geselecteerde functies - rekening moeten worden gehouden met het feit dat het aantal verlofuren, en dus ook het aantal daadwerkelijk gewerkte uren, per sector verschilt. Verder heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat geen nieuwe functies hadden mogen worden bijgeduid, omdat daardoor haar resterende verdiencapaciteit is verhoogd en dus haar uitkeringspositie is verslechterd. Wat betreft de geschiktheid van de geselecteerde functies heeft appellante naar voren gebracht dat haar voetklachten op de hier in geding zijnde datum dusdanig ernstig waren dat zij geen veiligheidsschoenen kon dragen, geen pedalen kon bedienen en niet in staat was om op een hoge stoel te (gaan) zitten. Ook lopen met extra gewicht (dragen) vormde een te zware belasting voor haar voet. De door de deskundige omschreven beperking voor knielen en hurken is volgens appellante ongeoorloofd gerelativeerd en er is ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat zij is aangewezen op het gebruik van krukken. Appellante heeft er verder op gewezen dat zij in de praktijk niet in aanmerking komt voor de geselecteerde functies, omdat zij te hoog is opgeleid. Er wordt uitgegaan van een papieren werkelijkheid in plaats van de realiteit en appellante ziet daarin overeenkomsten met de Toeslagenaffaire.
3. Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 september 2022, verzocht om het beroep van appellante ongegrond te verklaren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Vooropgesteld wordt dat de Raad in de uitspraak van 3 februari 2021 een eindoordeel heeft gegeven over de medische beoordeling. Met het toevoegen van beperkingen op beoordelingspunten 4.15 en 4.22 heeft het Uwv de FML in overeenstemming gebracht met de beperkingen die door de deskundige zijn genoemd in diens brief van 12 december 2017. Het Uwv heeft daarmee op juiste wijze uitvoering gegeven aan de uitspraak van de Raad. De stelling van appellante dat de FML ook op andere beoordelingspunten zou moeten worden aangepast, kan niet meer aan de orde komen.
In de uitspraak van 3 februari 2021 is ook definitief geoordeeld dat de maatman moet worden vastgesteld op de functie beleidsmedewerkster die appellante laatstelijk voorafgaand aan de WW-uitkering heeft verricht. De maatmanomvang en de hoogte van het maatmanloon zijn na de uitspraak van de Raad door het Uwv gewijzigd en kunnen daarom wel opnieuw ter discussie worden gesteld. De gronden die appellante hierover heeft aangevoerd, treffen echter geen doel. Uit de voorhanden zijnde gegevens kan niet met een redelijke mate van zekerheid worden afgeleid dat appellante, als zij niet arbeidsongeschikt was geworden, een hoger loon zou hebben gekregen. Wat betreft de invloed van het aantal verlofuren op de berekening van het maatmanloon en de maatmanomvang heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 27 september 2022 inzichtelijk toegelicht dat gekeken wordt naar het aantal verloonde uren en dus ook niet-gewerkte, maar wel betaalde, uren worden meegenomen. Dat geldt ook voor de lonen en arbeidsomvang van de geselecteerde functies, die door de arbeidsdeskundig analist bij de betreffende werkgevers zijn uitgevraagd. Er is geen aanleiding om aan de juistheid van deze toelichting te twijfelen.
Wat betreft het bijduiden van functies wordt overwogen dat appellante aanvankelijk een uitkering ontving die was gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%. In de beslissing op bezwaar van 9 september 2016 is de mate van arbeidsongeschiktheid verlaagd naar 35 tot 45%. In het bestreden besluit heeft het Uwv bepaald dat appellante onveranderd moet worden ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%. Dat hierbij deels uit is gegaan van andere functies, heeft dus niet geleid tot een verslechtering van de uitkeringspositie en is daarmee niet ongeoorloofd (vergelijk de uitspraak van de Raad van 21 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:937). In reactie op wat appellante heeft aangevoerd, wordt nog opgemerkt dat de resterende verdiencapaciteit in het bestreden besluit niet hoger is vastgesteld dan in de vernietigde beslissing op bezwaar van 9 september 2016.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 24 augustus 2021 afdoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies passen binnen de bij appellante vastgestelde beperkingen. Wat appellante hierover heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om hem hierin niet te volgen. Knielen/hurken is uitsluitend aan de orde in de functie administratief medewerker afhandelingen (SBC-code 515080). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat éénmaal per dag iets van de grond moet worden opgeraapt. De frequentie is erg laag en als het niet lukt om te knielen/hurken kan ook op andere manieren (bijvoorbeeld door buigen of bukken) grondbereik worden behaald. Eventueel zou ook een eenvoudige voorziening, zoals een grijper, kunnen worden ingezet. Anders dan appellante heeft gesteld, is hiermee geen sprake van een ontoelaatbare relativering van haar belastbaarheid. Wat betreft het tillen/dragen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep er terecht op gewezen dat appellante volgens de FML in staat moet worden geacht om 5 kg te dragen en maximaal 15 minuten achtereen te lopen en dat deze belastbaarheid in de geselecteerde functies niet wordt overschreden. Zorgvuldigheidshalve heeft hij hierover nog overleg gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundig analist. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt dat hierbij ook aandacht is besteed aan de stelling van appellante dat zij is aangewezen op het gebruik van krukken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat niet uit het dossier kan worden herleid dat het gebruik van krukken is voorgeschreven. Uit het overleg met de arbeidsdeskundig analist is naar voren gekomen dat in de geselecteerde functies gebruik kan worden gemaakt van een karretje, zodat er niet hoeft te worden gedragen, en dat ook zou kunnen worden gekeken of dit voldoende steun kan bieden tijdens het lopen. Ook ten aanzien van het dragen van veiligheidsschoenen, het zitten op een hoge stoel en het bedienen van pedalen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat de in de FML vastgestelde belastbaarheid niet wordt overschreven en dat zo nodig voorzieningen kunnen worden ingezet zoals aangepaste schoenen en stoel.
De verwijzing door appellante naar de toeslagenaffaire, leidt niet tot een ander oordeel. Dit betreft gevallen die juridisch en feitelijk niet gelijk zijn aan de situatie van appellante. Het Uwv is bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid gebonden aan de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Dat hierbij, in de meeste gevallen, wordt gekeken naar functies die de betrokkene – ondanks de medische beperkingen – in theorie nog zou kunnen vervullen en niet naar functies die in de praktijk kunnen worden verkregen, vloeit voort uit de aard van de arbeidsongeschiktheidsschatting zoals hier aan de orde. Het is vaste rechtspraak , zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 27 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:188, dat, hoewel het bij de in het CBBS opgenomen functies gaat om reële, op de arbeidsmarkt voorkomende functies, die voor appellante met het oog op haar krachten en bekwaamheden geschikt zijn geacht, sprake is van een theoretische schatting.
5. Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2022.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) L. Winters