Home

Centrale Raad van Beroep, 02-08-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1465, 21/4158 WIA

Centrale Raad van Beroep, 02-08-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1465, 21/4158 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
2 augustus 2023
Datum publicatie
4 augustus 2023
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:1465
Zaaknummer
21/4158 WIA

Inhoudsindicatie

Het Uwv heeft met juistheid geoordeeld dat appellante de mogelijkheden voor re-integratie binnen spoor 1 onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt en een loonsanctie opgelegd. In dit geval is inzichtelijk maken pas na einde wachttijd en na het primaire besluit van 2 maart 2020 gebeurd. Het beroep op strijd met het beginsel van equality of arms slaagt niet.

Uitspraak

Datum uitspraak: 2 augustus 2023

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 oktober 2021, 20/2697 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[naam BV] te [vestigingsplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft [naam] hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2023. Namens appellante is [naam] verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.

De heer [naam werknemer] (werknemer) is bij appellante werkzaam geweest als kaasmaker voor 36 uur per week. Met ingang van 21 april 2018 heeft hij zich ziekgemeld. In verband met een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv de re-integratie-inspanningen van appellante onderzocht. In dat kader heeft een arbeidsdeskundige op 28 februari 2020 gerapporteerd. Bij besluit van 2 maart 2020 heeft het Uwv het tijdvak waarin werknemer jegens appellante recht heeft op loon tijdens ziekte verlengd met 52 weken tot 17 april 2021. Die verlenging - ook wel loonsanctie genoemd - is opgelegd in aansluiting op de afloop van de wachttijd van 104 weken, op de grond dat de re-integratie-inspanningen van appellante onvoldoende zijn geweest en er geen deugdelijke grond is voor dit verzuim.

1.2.

Bij besluit van 6 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daaraan is een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag gelegd.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat vaststaat dat de opgelegde loonsanctie is bekort tot 5 oktober 2020. Het bekorten van de loonsanctie heeft naar het oordeel van de rechtbank, anders dan appellante meent, niet mede tot gevolg dat het beroep gericht tegen de loonsanctie gegrond moet worden verklaard en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Een oordeel over de bekorting van de loonsanctie kan volgens de rechtbank ingevolge de systematiek van de wet niet aan de orde komen bij de beoordeling van de vraag of al dan niet terecht een loonsanctie is opgelegd, omdat het twee verschillende procedures betreft. De rechtbank heeft verwezen naar een uitspraak van 11 augustus 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN3811. Verder heeft de rechtbank overwogen dat vaststaat dat het beoordelingstijdvak in deze zaak loopt vanaf de eerste ziektedag, 21 april 2018 tot de datum van het primaire besluit, 2 maart 2020. Dit betekent volgens vaste rechtspraak dat feiten en rapporten die dateren van na het primaire besluit alleen een rol spelen als deze te relateren zijn aan dit beoordelingstijdvak en zij ook een nieuw licht werpen op de eerder vastgestelde tekortkoming ten aanzien van de re-integratie van de werknemer. Hiervoor heeft de rechtbank verwezen naar de uitspraken van 31 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL9850 en van 4 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:462. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv op grondslag van het bezwaar heeft beslist en met juistheid het door appellante overgelegde ‘addendum arbeidsdeskundig onderzoek 12 juni 2019’ heeft aangemerkt als een aanvullend onderzoek en daarmee als een bekortingsverzoek. De rechtbank heeft overwogen dat het addendum is opgesteld na afloop van de wachttijd van 104 weken en pas op 9 juni 2020 ter kennis is gebracht van het Uwv. Bovendien ziet het stuk op de situatie na 2 maart 2020 en dat is de situatie na het beoordelingstijdvak. Het had op de weg van appellante gelegen om het onderzoek naar passende mogelijkheden binnen spoor 1 te laten uitvoeren vóór 2 maart 2020. Het Uwv heeft het addendum dan ook terecht bij de beoordeling buiten beschouwing gelaten. De loonsanctie is terecht aan appellante opgelegd en bij het bestreden besluit gehandhaafd.

3.1.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de loonsanctie niet is opgelegd omdat onvoldoende re-integratieinspanningen zijn verricht maar omdat appellante de mogelijkheden in het eerste spoor niet (voldoende) inzichtelijk heeft gemaakt. Daarmee is sprake van een motiveringsgebrek dat in bezwaar kan worden hersteld. Appellante heeft dit gebrek ook in bezwaar hersteld met het rapport van 9 juni 2020. Voor zover appellante daartoe niet de gelegenheid zou hebben, is sprake van strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en met name het uitgangspunt van ‘equality of arms'. Het Uwv past namelijk in bezwaar- en beroepsprocedures vaak de motivering of grondslag van besluiten aan. Verder heeft appellante aangevoerd dat ten tijde van het eerstejaars evaluatiemoment wel degelijk een onderzoek heeft plaatsgevonden naar de mogelijkheden in het eerste spoor. In dat verband is verwezen naar het arbeidskundig rapport van 12 juni 2019, waaruit onder meer naar voren komt dat zowel appellante als werknemer van mening zijn dat er geen alternatieve mogelijkheden beschikbaar zijn binnen de eigen onderneming van appellante. Verder heeft appellante gesteld dat het aanvullende onderzoek, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, wel ziet op de te beoordelen periode. In dat kader heeft appellante een brief van haar arbeidsdeskundige van 23 mei 2023 in het geding gebracht waarin dit is bevestigd.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.1.

Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond (…) onvoldoendere-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het Uwv het tijdvak gedurende welk de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (…), opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen. De verlenging, bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken. (…)”.

4.1.2.

Ingevolge artikel 65 van de Wet WIA, voor zover hier van belang, beoordeelt het Uwv of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de reintegratieinspanningen die zijn verricht.

4.1.3.

In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002,

Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224) (Beleidsregels) heeft het Uwv een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Daarnaast is de Werkwijzer Poortwachter (Werkwijzer) van belang, waarmee het Uwv aan werkgevers duidelijkheid probeert te bieden over wat van hen bij dere-integratie van een werknemer wordt verwacht.

4.2.

Niet in geschil is dat werknemer ten tijde van de beoordeling van de reintegratieinspanningen niet in structurele arbeid met een loonwaarde van ten minste 65% van het oorspronkelijk loon had hervat en dat daarmee geen sprake is van een bevredigend resultaat als bedoeld in de Beleidsregels. Als het Uwv het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling in het bijzonder worden gekeken naar datgene wat door werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is.

4.3.

De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of het Uwv met juistheid heeft geoordeeld dat appellante de mogelijkheden voor re-integratie binnen spoor 1 onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt en een loonsanctie heeft opgelegd. Deze vragen worden bevestigend beantwoord.

4.4.

Het betoog van appellante dat slechts sprake is van een motiveringsgebrek dat appellante in bezwaar heeft hersteld, slaagt niet. Uit de wettelijke bepalingen, de beleidsregels en de Werkwijzer, als weergegeven in rechtsoverweging 4.1, volgt dat onder re-integratie in het eerste spoor alle activiteiten worden begrepen die gericht zijn op werkhervatting binnen de eigen organisatie. Daarbij dient onderzocht te worden of terugkeer in eigen werk mogelijk is, of terugkeer in aangepast eigen werk mogelijk is en, zo nee, of terugkeer in (aangepast) ander werk tot de mogelijkheden behoort. Als (aangepast) eigen werk niet kan, moet de werkgever in het eigen bedrijf op zoek naar andere mogelijkheden om aan de zieke werknemer passend werk aan te bieden. Dit doet hij door uitgaande van het persoonsprofiel een inventarisatie uit te voeren van geschikt(e) (te maken) werkzaamheden op functie- en taakniveau en op basis van een weging tussen belasting en belastbaarheid. Een onderzoek naar de herplaatsingsmogelijkheden in het eerste spoor bestaat in ieder geval uit een inventarisatie van de volgende twee punten:

1. Alle binnen de eigen organisatie voorkomende functies op en onder het (opleidings)niveau van de arbeidsongeschikte werknemer.

2. Een beoordeling van de geschiktheid van elk van deze functies, op basis van een vergelijking van de daarin voorkomende belasting met de belastbaarheid van de werknemer, daarbij ook rekening houdend met zijn bekwaamheden. Zo nodig zal nog op taakniveau onderzocht moeten worden of dit mogelijkheden biedt voor re-integratie.

4.5.

Het Uwv toetst de re-integratie-inspanningen van de werkgever en werknemer zoals die zijn vastgelegd in het re-integratieverslag. Zodra het re-integratieverslag compleet is zal het Uwv zich blijkens de Werkwijzer op basis van de aangeleverde documenten een beeld vormen van de belastbaarheid, de belasting in de oorspronkelijke functie, de verrichte inspanningen en het behaalde re-integratieresultaat. Als het Uwv zich een onvoldoende beeld kan vormen, bijvoorbeeld omdat de verrichte inspanningen onvoldoende inzichtelijk zijn gemaakt, dan wordt contact opgenomen met werkgever om alsnog de gewenste duidelijkheid te verkrijgen. Indien de gewenste verduidelijking uitblijft wordt het beeld gebaseerd op de informatie die wel voorhanden is. Dat kan tot een verlengde loondoorbetalingsverplichting leiden.

4.6.

In dit geval heeft de arbeidsdeskundige van het Uwv appellante na de beoordeling van de stukken onder meer gevraagd om inzichtelijk te maken wat de belasting in het eigen werk is, afgezet tegen de belastbaarheid van de werknemer zoals vastgesteld door de bedrijfsarts en is verzocht een overzicht te maken - met maat en getal - van de belasting en belastbaarheid van de overige in het bedrijf voorkomende functies op en onder het niveau van werknemer. Blijkens het arbeidskundig rapport van 28 februari 2020 heeft appellante in een mailbericht van 17 februari 2020 hierover (samengevat) te kennen gegeven dat er geen structurele arbeidsmogelijkheden zijn voor werknemer, omdat zijn overige collegae dan onevenredig worden belast. Wat betreft de ongeschiktheid voor het eigen werk heeft appellante verwezen naar het eerder aangeleverde en oorspronkelijke arbeidskundig rapport. Het Uwv heeft het standpunt ingenomen dat appellante hiermee reeds bekende informatie herhaalt, maar haar standpunt niet nader onderbouwt. Dit is geen adequate reactie op het verzoek. Eerst bij rapport van 9 juni 2020 heeft appellante voldaan aan het verzoek om de verrichte inspanningen te verhelderen. Dat heeft geleid tot de bekorting van de loonsanctie.

4.7.

Anders dan appellante kennelijk meent, maakt het inzichtelijk maken van de inspanningen die zijn verricht, deel uit van de re-integratie-activiteiten die van een werkgever worden verwacht. In dit geval is dit pas na einde wachttijd en na het primaire besluit van 2 maart 2020 gebeurd, namelijk met het aanvullend arbeidskundig onderzoek van 9 juni 2020. Dit kan daarom bij de beoordeling van de vraag of er voor datum einde wachttijd voldoende re-integratie inspanningen zijn verricht geen rol spelen. In dit verband wordt verwezen naar rechtspraak van de Raad, waaronder de uitspraken van 4 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:462 en van 29 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:575. De omstandigheid dat het op verzoek van appellante verrichte arbeidskundig onderzoek van 9 juni 2020 wél ziet op de te beoordelen periode, vanaf de eerste ziektedag tot de datum einde wachttijd, maakt dit niet anders omdat het onderzoek pas is uitgevoerd na de datum van het primaire besluit.

4.8.

Ten slotte wordt overwogen dat het beroep op strijd met het beginsel van equality of arms niet slaagt. Uit de hier toepasselijke regelgeving volgt dat op het moment van de onder 4.1.1 weergegeven toetsing door het Uwv inzichtelijk moet zijn welke re-integratie-inspanningen zijn verricht. Zoals hiervoor in 4.6 is vermeld is appellante voor de datum van het primaire besluit waarbij de loonsanctie is opgelegd in de gelegenheid gesteld de verrichte reintegratieinspanningen nader te onderbouwen. Van belemmeringen hierin is niet gebleken. Ook anderszins bestaat geen aanleiding appellante in haar stelling te volgen.

5. Uit overwegingen 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander als voorzitter en C.F.E. van OldenSmit en M.L. Noort als leden, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2023.

(getekend) S.B. Smit-Colenbrander

(getekend) A.L.K. Dagmar