Home

Parket bij de Hoge Raad, 10-02-2009, BG6562, 07/11989

Parket bij de Hoge Raad, 10-02-2009, BG6562, 07/11989

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
10 februari 2009
Datum publicatie
11 februari 2009
ECLI
ECLI:NL:PHR:2009:BG6562
Formele relaties
Zaaknummer
07/11989

Inhoudsindicatie

Bewijs bedreiging. Voor een veroordeling t.z.v. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is o.m. vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging. Nu de gebezigde bewijsmiddelen niets inhouden waaruit kan worden afgeleid dat de kinderen van aangeefster kennis hebben genomen van de bedreigingen door verdachte, is de bewezenverklaring in zoverre niet toereikend gemotiveerd.

Conclusie

Nr. 07/11989

Mr Jörg

Zitting 9 december 2008

Conclusie inzake:

[verzoeker=verdachte]

1. Het gerechtshof te Arnhem heeft verzoeker wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

2. Namens verzoeker heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.

3. Het middel klaagt over de bewezenverklaring aangezien uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de door verzoeker geuite bedreigingen ter kennis zijn gekomen van de kinderen van aangeefster [het slachtoffer].

4. Bewezen is verklaard dat:

"hij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 13 september 2005 te [plaats] en in Nederland (telkens) [het slachtoffer] en haar kinderen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk

- voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Dit wordt het volgende gezinsdrama. Tolbert is er nog niks bij" en "Als ik jou niet als vriendin kan hebben, dan zal een ander jou ook niet krijgen" en

- tegen [getuige 1] gezegd: "Nu zal ik ze ook weer vinden en als ik ze gevonden heb dan kun jij de begrafenis voor ze gaan regelen" en "ik ben een hele goede inspecteur, binnen 4 dagen heb ik [het slachtoffer] en de kinderen gevonden en dan lees je wel een rouwadvertentie van ze."

5. In 's hofs arrest ligt besloten dat het hof bewezen heeft verklaard dat verzoeker behalve aangeefster [het slachtoffer] ook haar kinderen heeft bedreigd. Dat volgt zowel uit de bewoordingen van de bewezenverklaring als uit die van de strafmotivering. Deze houdt in:

"Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte zijn toenmalige vriendin en haar kinderen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Door te handelen als bewezenverklaard, heeft verdachte bij zijn toenmalige vriendin en haar kinderen angst en vrees opgewekt."

6. Met juistheid stelt het middel dat voor een veroordeling wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht onder meer vereist is dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen (HR 19 juni 2007, LJN BA3135).

7. De bewijsmiddelen houden het volgende in:

a. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof:

"U vraagt mij naar het woord "Tolbert". Het is juist dat wij in augustus 2005 samen hebben gesproken. Daarbij is het woord "Tolbert" gevallen.

Ik heb wel eens met [getuige 1] over de kinderen van [het slachtoffer] gepraat. Het is op zich wel juist dat ik op enig moment niet wist waar de kinderen waren. Ik heb wel pogingen gedaan om het verblijfadres van [het slachtoffer] te achterhalen. Ik heb haar ook een keer opgezocht."

b. een proces-verbaal van politie inhoudende de aangifte van [het slachtoffer]:

"Ik doe aangifte van bedreiging. Ik ben een alleenstaande moeder met drie kinderen. Ik kreeg een woning aan de [a-straat] in [plaats]. In de eerste week van augustus 2005 was ik aan het verhuizen. Ik stond op straat met [betrokkene 3], mijn zoon en [betrokkene 2], de vriendin van mijn zoon. Plotseling zagen wij [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) de bocht om scheuren met zijn auto. Hij stapte uit en liep naar mij toe. Hij wilde mij kussen. Dat wimpelde ik af. Dat stond [verdachte] niet aan. Toen hoorde ik hem roepen: "Dit wordt het volgende Nederlandse gezinsdrama. Tolbert is er nog niks bij". Ik voelde mij door zijn opmerkingen bedreigd. Ik breng nog steeds elke dag mijn kinderen zelf naar school. Ik ben doodsbang dat ze wat overkomt. Ik durf eigenlijk niet de relatie met [verdachte] te verbreken. Toen ik hem vertelde dat ik rust wilde en hem voorlopig niet meer wil zien, reageerde hij weer boos. Hij riep: "Als ik jou niet als vriendin kan hebben, dan zal een ander jou ook niet krijgen". Ik ben bang dat hij mij of die ander dood zal maken. In [plaats] wonen [getuige 1] en [betrokkene 1]. [Getuige 1] is de stiefmoeder van mijn kinderen. Tegen [getuige 1] en [betrokkene 1] vertelde [verdachte]: "Ik ben een hele goede inspecteur. Binnen vier dagen heb ik [het slachtoffer] en de kinderen gevonden en dan lees je wel een rouwadvertentie van ze. Later sprak ik [getuige 1]. Ze was heel erg boos over de bedreigingen van [verdachte]. Ze was erg ongerust over de bedreigingen. Dit is gebeurd in de tweede of derde week van februari 2005."

c. een proces-verbaal van politie voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [getuige 2]:

"Ongeveer drie of vier weken geleden was ik op het adres [a-straat 1] te [plaats]. Ik zag dat er een grijze Caddy aan kwam rijden; ik herkende de grijze Caddy gelijk als zijnde de auto van [verdachte]. Ik zag dat [verdachte] zijn auto op de weg parkeerde. Ik zag dat [verdachte] uitstapte. Ik hoorde dat [verdachte] [het slachtoffer] (het hof begrijpt: [het slachtoffer]) wilde spreken. Ik zag dat [het slachtoffer] buiten met [verdachte] ging praten. Ik zag dat [verdachte] op een gegeven moment boos keek en dat hij een dreigende houding aannam door zijn armen iets omhoog te houden. Ik zag dat hij daarbij met zijn wijsvinger [het slachtoffer] aanwees. Ik hoorde toen dat [verdachte] tegen [het slachtoffer] zei: "Dit wordt het volgende Nederlandse gezinsdrama". Ik vond dat deze uitspraak bedreigend overkwam. Deze woorden klonken erg gemeend."

d. een proces-verbaal van politie inhoudende als verklaring van [getuige 1]:

"In februari van dit jaar werd ik opeens gebeld op een dag door [verdachte]. Hij vroeg mij toen of ik wist waar [het slachtoffer] en de kinderen waren. Hij vertelde toen dat ze bij hem weg waren en dat hij niet wist waar ze waren. [Verdachte] heeft mij toen diverse keren gebeld en gevraagd of ik wist waar ze zaten. Ik wist dat niet en dat heb ik ook tegen hem gezegd. Op een gegeven moment zei [verdachte] tegen mij dat hij [het slachtoffer] en de kinderen in één dag had gevonden in [plaats]. Vervolgens hoorde ik [verdachte] letterlijk tegen mij zeggen: "Nu zal ik ze ook weer vinden en als ik ze gevonden heb dan kun jij de begrafenis voor ze gaan regelen". Ik schrok hier behoorlijk van en ik zat helemaal te trillen in de auto. [Verdachte] was namelijk zeer kwaad."

8. Uit deze bewijsmiddelen kan inderdaad niet volgen dat de bedreiging ter kennis is gekomen van de kinderen of dat verzoeker daartoe het opzet heeft gehad. De bewijsmiddelen bieden veel meer steun voor de veronderstelling dat verzoeker het slachtoffer [slachtoffer] extra heeft willen bedreigen door haar kinderen erbij te betrekken. Voor zover de kinderen worden bedreigd geschiedt dat via de moeder, een soort middellijke bedreiging.

9. Valt onder art. 285 Sr de situatie dat wordt gedreigd met enig misdrijf tegen andermans leven? De tekst van de wet houdt in "bedreiging met enig misdrijf tegen het (mijn cursivering, NJ) leven gericht". De tekst van de wet dwingt niet direct tot de gevolgtrekking dat de bedreiging met andermans leven niet onder het bereik van art. 285 Sr is te brengen en ook de wetsgeschiedenis (Smid, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, dl 2, blz. 423 e.v.) bevat geen aanwijzing dat de wetgever bij uitsluiting slechts de bedreiging van het eigen leven strafbaar heeft willen stellen. Anderzijds: nu de wet niet het lidwoord een bezigt, maar het lidwoord het, ligt bredere toepasbaarheid niet meteen voor de hand. K. Lindenberg stelt zich op het standpunt dat alleen degene wiens leven wordt bedreigd slachtoffer kan zijn van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven (K. Lindenberg, Strafbare dwang, Apeldoorn-Antwerpen: Maklu, 2007, blz. 239). Bij bedreiging gericht op een ander, door Lindenberg aangeduid als het schadeobject, kan eventueel slechts art. 284 Sr, dwang van toepassing zijn al dient in dat geval bewezen te worden verklaard dat iemand wordt gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden. (In casu ligt die dwang min of meer besloten in de uitlating van verzoeker "Als ik jou niet als vriendin kan krijgen.")

10. Het hof te 's-Hertogenbosch (9 februari 2007, LJN BB4551) heeft zich niet al te lang geleden over een enigszins vergelijkbare zaak gebogen. In dat geval was de bedreiging echter gericht op de kinderen en juist niet op de moeder: "Nee, ik vermoord er vier; [de moeder] doe ik niets en zij moet lijden." Aldus kon volgens het hof de bedreiging vallen onder het bereik van art. 285 Sr omdat het titelopschrift ("Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid") en de wettekst "met enig misdrijf tegen het leven gericht" daarvoor voldoende ruimte laten.

11. Gelet op de omstandigheid dat de wetgever zowel in art. 284 als in art. 284a naast de bedreigde zelf ook derden noemt en in art. 285 juist niet, is er mijns inziens geen grond voor het oprekken van art. 285 zodat ook derden, die niet van de op hen betrekking hebbende bedreiging op de hoogte zijn, worden beschermd door deze bepaling. Het zou ook een ommezwaai in de jurisprudentie van de Hoge Raad betekenen, waarvan de reikwijdte niet eenvoudig is te overzien. Ik hoor wel eens in politiek getinte borrelpraat bedreigingen aan het adres van niet aanwezige politici geuit worden. Gaat daartegen worden opgetreden met art. 285 Sr in de hand?

12. Nu uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de bedreiging ter kennis is gekomen van de kinderen is de bewezenverklaring in zoverre niet toereikend gemotiveerd. Het middel klaagt daarover terecht.

13. Dit verzuim hoeft evenwel niet tot cassatie te leiden nu de Hoge Raad de bewezenverklaring en de strafmotivering verbeterd kan lezen in die zin dat niet bewezen is verklaard dat de kinderen zijn bedreigd. Verbeterde lezing tast de aard en ernst van het bewezenverklaarde niet aan.

14. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.

15. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

A-G