Home

Parket bij de Hoge Raad, 13-05-2015, ECLI:NL:PHR:2015:794, 12/02876

Parket bij de Hoge Raad, 13-05-2015, ECLI:NL:PHR:2015:794, 12/02876

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
13 mei 2015
Datum publicatie
5 juni 2015
ECLI
ECLI:NL:PHR:2015:794
Formele relaties
Zaaknummer
12/02876

Inhoudsindicatie

Op 20 november 2007 heeft [C] namens en voor rekening van belanghebbende 86.400 kilogram verse knoflookbollen voor het vrije verkeer aangegeven met als oorsprong Pakistan. De douane heeft de verificatie van de aangifte aangehouden en monsters genomen van de knoflook om deze te laten onderzoeken door de U.S. Department of Homeland Security, Customs and Border Protection, Laboratories and Scientific Services te Savannah, Verenigde Staten (hierna: het Amerikaans laboratorium). Het Amerikaanse laboratorium heeft geconcludeerd dat voor 98 dan wel 99% zeker is dat de knoflook afkomstig is uit China. Nadat de onderzoeksresultaten door de Inspecteur zijn medegedeeld aan [C], heeft deze verzocht om een heronderzoek. De resultaten van het tweede onderzoek zijn gelijk aan die van het eerste onderzoek. De Inspecteur heeft belanghebbende schriftelijk geïnformeerd over de resultaten van het heronderzoek, daarbij verwijzend naar de bijgevoegde brief van het Douanelaboratorium te Amsterdam waarin is vermeld dat het restant van de monsters nog tot 30 mei 2009 beschikbaar is in de centrale monsteropslag. Op grond van de resultaten van het (her)onderzoek van het Amerikaanse laboratorium heeft de Inspecteur geconcludeerd dat de knoflook van oorsprong uit China is en dat meer rechten verschuldigd zijn. Hij heeft daarvoor een utb uitgereikt aan belanghebbende. In geschil is nog of belanghebbendes recht om voorafgaand aan het opleggen van de utb te worden gehoord is geschonden en of het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Met betrekking tot het beginsel van hoor en wederhoor is meer specifiek in geschil of het onderzoeksresultaat van het Amerikaans laboratorium toelaatbaar is c.q. bruikbaar is als bewijsmiddel, nu dit laboratorium geen opening van zaken wil geven over het verrichte onderzoek omdat sprake is van ‘law enforcement sensitive information’.

In zijn arrest van 12 juli 2013, nr. 12/02876, ECLI:NL:HR:2013:20, BNB 2013/228 heeft de Hoge Raad prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie (HvJ) voorgelegd over de toelaatbaarheid van het Amerikaanse onderzoek als bewijs. Bij arrest van 23 oktober 2014, Unitrading Ltd., C-473/13, ECLI:EU:C:2014/2318 oordeelde het HvJ dat het gevraagde een kwestie is van nationaal procesrecht en dat, vooropgesteld dat het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel niet worden geschonden, het gebruik van niet-verifieerbaar bewijs op zich niet in strijd is met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU.

A-G Van Hilten begint haar conclusie met de vaststelling dat de invoer van verse knoflook al langere tijd de aandacht heeft van de Europese Unie. Aansluitend geeft zij een beknopt overzicht van de invulling van het verdedigingsbeginsel door het HvJ.

Onder verwijzing naar haar eerdere conclusies over het recht te worden gehoord alvorens een bezwarend besluit wordt genomen (nrs. 10/02774bis en 10/02777bis (ECLI:NL:PHR:2015:354), nr. 13/01129 (ECLI:NL:PHR:2015:364), nr. 14/04046 (ECLI:NL:PHR:2015:362) en nr. 13/01940 (ECLI:NL:PHR:2015:363), alle van 30 maart 2015) komt zij tot de conclusie dat dit recht in casu niet is geschonden omdat belanghebbende voorafgaand aan het opleggen van de utb haar standpunt kenbaar heeft kunnen maken en ook heeft gemaakt.

Vervolgens richt de A-G zich op de rechtspraak van het HvJ met betrekking tot het beginsel van hoor en wederhoor. Zij komt tot de conclusie dat de onderhavige zaak anders ligt dan het arrest van het HvJ van 25 januari 2007, Dalmine SpA, C-407/04 P, ECLI:EU:C:2007:53 en het arrest van 4 juni 2013, ZZ, C-300/11, ECLI:EU:C:2013:363, omdat belanghebbende – anders dan in die arresten - geen informatieachterstand heeft nu zij zelf, noch de rechter, noch de Inspecteur de onderzoeksresultaten kan verifiëren. Aansluitend bespreekt de A-G de bewijsregels van het nationale fiscale procesrecht, waarbij zowel de vrije bewijsleer, de bewijslastverdeling, als de waardering van bewijs de revue passeren. Zij komt tot de slotsom dat het toelaten van het onderzoek van het Amerikaanse laboratorium als bewijs niet in strijd is met het nationale fiscale procesrecht. Hoewel de belastingrechter naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad normaliter de bewijskracht die hij aan een bewijsmiddel toekent niet hoeft te motiveren, meent de A-G dat in een geval waarin – zoals in casu – het enige door een partij aangevoerde bewijs voor geen van de betrokkenen (rechter, inspecteur, belastingplichtige) is te controleren, motivering wel aan de orde is. Zij meent dat te dezen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 13 augustus 2010, nr. 08/04247, ECLI:NL:HR:2010:BK8502, BNB 2010/323, dat ertoe noopt dat de beslissing omtrent de betrouwbaarheid van bewijs wordt gemotiveerd door de rechter. Dat heeft het Hof evenwel – deels door overname en ‘tot de zijne maken’ van overwegingen uit de uitspraak van de Rechtbank - gedaan.

Tot slot komt A-G Van Hilten – conform de opdracht van het HvJ in zijn arrest Unitrading – toe aan de toetsing van het nationale fiscale procesrecht aan het (Europese) gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel. Nu het fiscale procesrecht in Nederland geen onderscheid maakt tussen procedures inzake ‘zuivere nationale’ heffingen en heffingen die hun grondslag vinden in het EU-recht, komt de A-G vrij snel tot de conclusie dat het gelijkwaardigheidsbeginsel in casu niet is geschonden. Ook het doeltreffendheidsbeginsel acht de A-G niet geschonden omdat belanghebbende niet is beperkt in haar bewijsmiddelen ter betwisting van de resultaten van het Amerikaanse onderzoek en belanghebbende en [C] bovendien professionele marktpartijen zijn, die worden geacht op de hoogte te zijn van het Gemeenschapsrecht. Dat de gemachtigde blijkens het proces verbaal van het verhandelde ter zitting van het Hof niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de (sub)monsters die gebruikt hadden kunnen worden voor een contra-expertise, komt naar de mening van de A-G voor rekening van belanghebbende zelf.

A-G Van Hilten komt tot de conclusie dat het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond moet worden verklaard.

Conclusie

mr. M.E. van Hilten

Advocaat-Generaal

Conclusie van 13 mei 2015, inzake:

HR nr. 12/02876bis

Unitrading Ltd.

Hof nr. 10/00636

Rb nr. AWB 09/5305

Derde Kamer A

tegen

Douanerechten

November 2007

staatssecretaris van Financiën

1 Inleiding

1.1

In een lijvig arrest van 12 juli 2013, nr. 12/02876, ECLI:NL:HR:2013:20, BNB 2013/228 m.nt. Van Casteren (hierna: HR BNB 2013/228), legde de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de EU (hierna: HvJ) enkele vragen voor over – vrij vertaald – de toelaatbaarheid als bewijs van oorsprong van goederen, van de resultaten van een door een derde uitgevoerd onderzoek, waarover deze derde geen opening van zaken geeft omdat sprake is van ‘law enforcement sensitive information’.

1.2

Het HvJ legt bij de beantwoording van de prejudiciële vragen de bal terug bij de Hoge Raad. In zijn arrest van 23 oktober 2014, Unitrading Ltd., C-437/13, ECLI:EU:C:2014:2318 (hierna: arrest Unitrading) oordeelt het HvJ – ook weer vrij vertaald – dat het gevraagde een kwestie is van nationaal (proces)recht en dat, vooropgesteld dat het doeltreffendheidsbeginsel en het gelijkwaardigheidsbeginsel niet worden geschonden, het gebruik van ‘niet-verifieerbaar’ bewijs van oorsprong op zich niet in strijd is met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU (verder: Handvest).

1.3

De Hoge Raad moet derhalve aan de hand van het nationale procesrecht zelf op zoek gaan naar antwoorden. Daartoe moge deze conclusie tot richtlijn dienen. Kort bespreek ik daarnaast de overige in cassatie in geschil zijnde – in deze zaak niet aan het HvJ voorgelegde – punten.

2 Feiten1

2.1

Op 20 november 2007 heeft [C]2 namens en voor rekening van belanghebbende 86.400 kilogram verse knoflookbollen (hierna ook: de knoflook) voor het vrije verkeer aangegeven. Op de aangifte is Pakistan als land van oorsprong vermeld. Bij de aangifte is overgelegd een ‘certificate of origin’, afgegeven op 5 november 2007, waarin door de Karachi Chamber of Commerce & Industry wordt verklaard dat de goederen van Pakistaanse oorsprong zijn.

2.2

De douane heeft de verificatie van de aangifte aangehouden en heeft op 21 november 2007 monsters genomen van de knoflook. De in dat kader verzamelde exemplaren knoflookbollen zijn verdeeld in vier partijen (hierna tezamen: de monsters). In afwachting van de resultaten van het (monster)onderzoek naar de oorsprong van de knoflook, heeft de douane – eveneens op 21 november 2007 – onder verwijzing naar artikel 248, lid 1, van de Uitvoeringsverordening Communautair Douanewetboek (hierna: UCDW)3 een aanvullende zekerheidstelling geëist, dit vanwege twijfels aan de juistheid van het opgegeven land van oorsprong. Belanghebbende heeft de gevraagde zekerheid gesteld. Op 26 november 2007 is de knoflook vrijgegeven.

2.3

De monsters zijn ter beschikking gesteld van het Douane Laboratorium te Amsterdam (hierna: het Douanelaboratorium). Het Douanelaboratorium heeft van elk van de monsters een deel (hierna tezamen: de submonsters) laten onderzoeken door de U.S. Department of Homeland Security, Customs and Border Protection, Laboratories and Scientific Services te Savannah, Verenigde Staten (hierna: het Amerikaanse laboratorium).4 Over drie van de vier onderzochte submonsters heeft het Amerikaanse laboratorium bij brief van 8 januari 2008 het volgende bericht:

“The sample is whole garlic bulbs (…) with Pakistan as the claimed country of origin. The trace metal profile of the sample was determined by high resolution ICP/MS. Using multivariate discriminant statistical analysis, the trace metal profile of the sample was compared to our garlic databases from Pakistan and China. The results indicate a greater than 99% probability match with Chinese garlic. Canonical discriminant analysis also results in a match with garlic from China. (…)”

De informatie die het Amerikaanse laboratorium over het vierde submonster gaf, was gelijk, met dien verstande dat dit submonster volgens het Amerikaanse laboratorium met een waarschijnlijkheid van 98% (en niet 99%) van oorsprong uit China was.

2.4

Nadat de onderzoeksresultaten via de Inspecteur5 aan [C] waren medegedeeld, heeft deze verzocht om heronderzoek. Daarop heeft de Inspecteur van elk van de monsters een ander gedeelte naar het Amerikaanse laboratorium verzonden, dat na onderzoek zijn eerdere vaststellingen (zie punt 2.3) heeft bevestigd.

2.5

Inmiddels6 had [C] de douane het aanbod gedaan:

“(…) om de in Pakistan geteelde knoflook in Pakistan te gaan bekijken. Op deze wijze wordt (…) duidelijk dat de knoflook in Pakistan is geteeld en vanuit Pakistan naar Nederland wordt ingevoerd. De kosten van deze waarneming ter plaatse worden door (…) [MvH: belanghebbende] gedragen. Bij deze bezichtiging op locatie is enige haast geboden nu de knoflook eind april, begin mei wordt geoogst.”

De douane heeft van dit aanbod geen gebruik gemaakt.7

2.6

Het Douanelaboratorium heeft bij een viertal brieven van 30 mei 2008 de resultaten van de heronderzoeken medegedeeld aan de Inspecteur. In de desbetreffende brieven is onder een kopje “Opmerkingen” onder meer het volgende vermeld:

“(…) Het restant van het onderzochte monster wordt niet in het laboratorium bewaard. Er zijn nog contramonster(s) beschikbaar in de centrale monsteropslag. Deze wordt(en) bewaard tot 30-05-09. (…)”

2.7

Bij brief van 11 juni 2008 heeft de Inspecteur belanghebbende geïnformeerd over de resultaten van het heronderzoek door te verwijzen naar de vier brieven van het Douanelaboratorium, waarvan kopieën waren bijgevoegd.

2.8

Op 2 december 2008 heeft de douane de verificatie van de aangifte beëindigd en – op basis van het monsteronderzoek – geconcludeerd dat de oorsprong van de knoflook China is, dat het netto gewicht 82.392 kilogram8 is, en dat voor de meer verschuldigde rechten ten bedrage van € 98.870,40 een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) zal worden uitgereikt. Bij brief van 12 december 2008 heeft de Inspecteur belanghebbende medegedeeld dat voor de knoflook onjuiste aangifte is gedaan en dat zij “will be fined”.9

2.9

Op 19 december 2008 is de in geding zijnde utb aan belanghebbende uitgereikt. Belanghebbende heeft tegen deze utb bezwaar gemaakt. Zij is daarbij opgekomen tegen het door het Amerikaanse laboratorium verrichte onderzoek. Het Douanelaboratorium heeft belanghebbendes vragen aangaande dit onderzoek per e-mail doorgespeeld aan het Amerikaanse laboratorium, dat10 reageerde met het volgende bericht:

“Concerning your question regarding the probability the origin of the garlic was Pakistan, when do the statistical analysis of the data the sample is compared to our database for the claimed country of origin and a suspect country of origin. In this case Pakistan as the claimed country and China as the suspect country. The statistical program provides a prediction (in percent probability) between the two countries. For these samples if the laboratory reported a greater than 99% probability match with China the probability match with Pakistan would be less than 1%. If the laboratory reported a greater than 95% probability match with China the probability match with Pakistan would be less than 5%.

I am checking on our position of providing information relating to our databases. (…)”

2.10

In maart 200911 heeft het Amerikaanse laboratorium ook (in concreto) op de gestelde vragen zijn antwoorden aan het Douanelaboratorium medegedeeld:

“1. Do you work in your laboratory according to some norm or standard procedure? Yes

2. Is your laboratory accredited for this analysis? Yes

3. What are the trace metal profiles found in the garlic samples? More than 15 elements which are law enforcement sensitive.

4. What trace metal profiles are found in the soil from China and Pakistan? We do not analyze soil; we analyze only the garlic.

5. From which country/region in China is the soil sample originating with which the garlic samples are compared? We do no[t] analyze soil; we analyze only the garlic.

6. From which country/region in Pakistan is the soil sample originating with which the garlic samples are compared? We do not analyze soil; we analyze only the garlic.

7. Can you give information about the reference materials present in your database concerning country/region and year of sampling? This information is law enforcement sensitive.

8. Can you specify specifically from which parts of Pakistan samples are taken, what season they are taken and what trace metal profiles are found for the token samples? This information is law enforcement sensitive. (…)”

2.11

Voorts heeft het Amerikaanse laboratorium op 16 oktober 2009 per e-mail het volgende aan het Douanelaboratorium bericht:

“This is a follow-up to my response below. I have discussed the issue of providing information on the references samples in our country of origin databases with my headquarters office (Laboratories & Scientific Services) and it is our position that information in the databases is viewed an12 law enforcement sensitive an[d] as such may not be disclosed.”

2.12

In het kader van een communautaire missie heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding van de Europese Commissie (hierna: OLAF) gedurende de periode van 14 september 2009 tot 25 september 2009 een onderzoek uitgevoerd in China ter zake van een aantal naar – onder meer – Nederland verzonden partijen knoflook. In het ter zake opgestelde Mission report van 20 oktober 2009 is de volgende passage opgenomen:

"1. Purpose of the mission

(…)

The objective of the mission was to collect information related to a certain number of fresh garlic consignments, which had been shipped to the United Kingdom, the Netherlands and Belgium with Pakistan as the declared origin but which were suspected to have originated in China.

(...)

3. Conclusive remarks

Considering the information obtained from the visit to the economic operators, there are strong reasons to believe that the fresh garlic in question, imported to the United Kingdom, the Netherlands and Belgium did not originate in Pakistan but was, in fact, of Chinese origin and, therefore, subject to payment of normal customs duties (9.6% ad valorem duty and EUR 1 200 specific duty per tonne).

(…)”

2.13

Tot de stukken van het geding behoort een brief van het Spaanse onderzoekslaboratorium ITAP (Instituto Téchnico Agronómico Provincial S.A.), een laboratorium dat vergelijkbare onderzoeken kan uitvoeren als het Amerikaanse laboratorium. Het ITAP is – vide de uitspraken van Rechtbank Haarlem (hierna: de Rechtbank; zie punt 2.10 van haar uitspraak) en Hof Amsterdam (hierna: het Hof; zie punt 2.16 van zijn uitspraak) – door (gemachtigde van) belanghebbende benaderd. In de brief is onder meer het volgende opgenomen:

“The American laboratory certify13 that the garlic sample was cultivated in China without having enough relevant data available from Pakistan because the traces coincide with a known Chinese area. We believe that you could demand the Pakistan data to be sure that they are significant different from the Chinese data even though in this case is highly improbable.”

2.14

De Inspecteur heeft – na tussenkomst van de Rechtbank14 – bij uitspraak op bezwaar van 31 maart 2010 het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

3 Geding voor de Rechtbank en het Hof

3.1

De Rechtbank

3.1.1

Belanghebbende heeft op 23 oktober 2009 beroep ingesteld bij de Rechtbank.15 Voor de Rechtbank was primair in geschil of het verdedigingsbeginsel is geschonden en subsidiair wat het land van oorsprong van de knoflook is.

3.1.2

De Rechtbank oordeelde – voor zover in cassatie nog van belang – dat het verdedigingsbeginsel niet is geschonden, omdat [C] tijdig op de hoogte was van het voornemen van de Inspecteur om af te wijken van de aangifte, zodat niet (met vrucht) kan worden gesteld dat belanghebbende niet in staat is geweest om haar standpunt naar behoren kenbaar te maken. Bovendien, zo oordeelde de Rechtbank, is de Inspecteur niet gehouden om in te gaan op bewijsaanbod van belanghebbende.

3.1.3

Met betrekking tot de oorsprong oordeelt de Rechtbank dat de Inspecteur voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de knoflook uit China afkomstig is (in het navolgende citaat wordt met de term ‘eiseres’ belanghebbende en met de term ‘verweerder’ de Inspecteur bedoeld):

“4.4. Met de (…) resultaten van het laboratorium16 en de daarop gebaseerde (…) mededelingen van het Douane Laboratorium te Amsterdam, heeft verweerder in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat de (…) knoflook van oorsprong is uit China en niet uit Pakistan. De rechtbank acht [MvH: zowel] het laboratorium als de door het laboratorium verkregen resultaten betrouwbaar. Het laboratorium is een laboratorium van het ministerie van Binnenlandse Veiligheid van de Verenigde Staten van Amerika, gespecialiseerd in het testen van goederen bij invoer, waaronder het testen met de testmethode ICP/MS. (…) Dat noch eiseres noch een derde of de rechtbank zelfstandig onderzoek kan verrichten naar de resultaten van het laboratorium, doet hier niet aan af. Ook de door eiseres aangevoerde brief van ITAP (…), is onvoldoende om de betrouwbaarheid van het laboratorium of de testmethode aan te tasten. Uit de brief van lTAP aan gemachtigde blijkt niet waarop ITAP haar opvattingen baseert. Naar gemachtigde hierover desgevraagd ter zitting heeft verklaard heeft ITAP met de brief gereageerd op een verzoek om informatie van gemachtigde. (…) De stelling van eiseres dat de resultaten niet betrouwbaar zijn omdat het laboratorium in 2005 niet beschikte over vergelijkingsmateriaal uit Pakistan en in 2006 slechts in beperkte mate doet evenmin af aan het oordeel van de rechtbank. De (…) resultaten van het laboratorium gaan uit van een positieve 99% dan wel 98% waarschijnlijke overeenkomst met knoflook van oorsprong uit China. Bovendien vermelden de resultaten dat ook is vergeleken met de knoflookdatabase uit Pakistan.

4.5.

De overige door eiseres ingebrachte stukken, zoals het oorsprongscertificaat het fytosanitaire certificaat17, het (…) investigation report, de contracten tussen eiseres en de exporteur in Pakistan en de contracten tussen laatstgenoemde en knoflooktelers in Pakistan bieden onvoldoende bewijs om de (…) resultaten aan te tasten. Het oorsprongscertificaat is niet vereist bij de (…) invoer van knoflook. In hoeverre de juistheid van de afgifte is gewaarborgd is niet bekend. Dit geldt eveneens voor het fytosanitaire certificaat. (…) Ook het onderzoeksverslag van de Pakistaanse overheid biedt onvoldoende houvast. Niet bekend is op welke wijze en met welke diepgang het onderzoek heeft plaatsgevonden. De contracten zijn ook onvoldoende omdat er geen directe relatie is met de onderhavige invoer.”

3.1.4

Bij uitspraak van 12 augustus 2010, nr. 09/5305 (niet gepubliceerd), verklaart de Rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond.

3.2

Het Hof

3.2.1

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

3.2.2

Voor het Hof is een zestal vragen in geschil, waarvan er in cassatie en na de beantwoording van de prejudiciële vragen door het HvJ nog een drietal van belang is, te weten (zie punt 3 van de uitspraak van het Hof):

“ 1. Zijn de rechten van de verdediging geschonden?

2. Is het (bewijs)aanbod van belanghebbende om ambtenaren op kosten van belanghebbende naar Pakistan te laten reizen, ten einde aldaar feitelijk onderzoek te kunnen verrichten, terecht afgewezen?

3. (…)

4. (…)

5. Is de knoflook van oorsprong uit China dan wel uit Pakistan, en welke waarde dient hierbij te worden toegekend aan het onderzoek verricht door het Amerikaanse laboratorium en het certificaat van oorsprong?

6. (…)”

3.2.3

Het Hof heeft de eerste vraag ontkennend beantwoord en heeft geoordeeld dat de rechten van de verdediging in de fase voorafgaand aan het uitreiken van de utb niet geschonden zijn. Het Hof overwoog daartoe, voor zover nog van belang:

“6.3. Met betrekking tot de fase voorafgaand aan het uitreiken van de UTB geldt het volgende. De inspecteur heeft belanghebbende naar 's Hofs oordeel vroegtijdig en in ruime mate geïnformeerd over de door hem voorgenomen correctie van de ingediende aangifte, de reden voor deze correctie en de berekening van het verschuldigde bedrag. Belanghebbende was derhalve in de gelegenheid, op diverse tijdstippen, te reageren op het voornemen een UTB uit te reiken. Sterker nog, belanghebbende heeft gereageerd op de eerste uitslagen van het monsteronderzoek door een heronderzoek aan te vragen. Het Hof is van oordeel dat de inspecteur, door te handelen zoals hij heeft gehandeld, belanghebbende niet heeft beperkt in haar verdedigingsrechten.

(…)”

3.2.4

Voorts oordeelde het Hof dat de Inspecteur het aanbod van belanghebbende om op haar kosten af te reizen naar Pakistan, terecht heeft afgewezen; dit onder de overweging:

“6.6. Naar het Hof begrijpt stelt belanghebbende dat haar verdedigingsrechten ook zijn geschonden door de weigering van de inspecteur om gebruik te maken van het (…) aanbod om Nederlandse ambtenaren naar Pakistan te laten afreizen om aldaar zelf te kunnen waarnemen hoe en door wie de knoflook wordt geteeld. Naar 's Hofs oordeel brengt de weigering van de inspecteur om in te gaan op dit aanbod op zichzelf niet mee dat de rechten van de verdediging zijn geschonden. Meer in het algemeen brengt het weigeren van de aangeboden reis niet mee dat belanghebbende op enigerlei wijze is beperkt in het leveren van bewijs: het staat belanghebbende immers volledig vrij om zelf alle bewijsmiddelen te verzamelen die haar geraden voorkomen. Van het passeren van enig bewijsaanbod is naar het oordeel van het Hof dan ook geen sprake. (…)”

3.2.5

Tot slot – althans voor zover in cassatie van belang – oordeelde het Hof dat de Inspecteur voldaan heeft aan zijn bewijslast betreffende de oorsprong van de knoflook. Ik citeer:

“6.12. Naar 's Hofs oordeel heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat de inspecteur heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat de ingevoerde knoflook van oorsprong is uit China en niet uit Pakistan. Het Hof maakt de rechtsoverwegingen 4.4. en 4.5. van de rechtbank tot de zijne18, met dien verstande dat de door de rechtbank gemaakte verwijzing naar het accreditatiecertificaat van 29 oktober 2009 dient te worden gelezen als een verwijzing naar het onder 2.17 aangehaalde accreditatiecertificaat van 31 juli 2007.

(…)

6.14.

Volledigheidshalve overweegt het Hof dat de gemachtigde ter zitting heeft verklaard dat zij reeds in een vroeg stadium in contact is getreden met een Nederlands laboratorium en met een commercieel Spaans laboratorium die hetzelfde onderzoek konden uitvoeren als het Amerikaanse laboratorium. Het Nederlandse laboratorium bleek bij nader inzien niet bereid het desbetreffende onderzoek uit te voeren. Uit voormelde verklaring van de gemachtigde volgt dat voor belanghebbende de mogelijkheid openstond een contra-expertise uit te laten voeren door een Spaans laboratorium dat, naar belanghebbende ter zitting heeft verklaard, ook over de database met metaalspoorprofielen van Pakistaanse en Chinese knoflook beschikte. Daarenboven geldt dat de gemachtigde ter zitting heeft erkend dat monsters in Amsterdam aanwezig waren voor een eventuele contra-expertise. Belanghebbende heeft echter om haar moverende redenen gekozen voor een onderzoek door een Schots instituut19 inzake de betrouwbaarheid van het door het Amerikaanse laboratorium verrichte onderzoek. Deze keuze komt, wat daar verder ook van zij, voor rekening van belanghebbende. Het Hof acht het onderzoek verricht door het Schotse Laboratorium, (…) geen reden het onderzoek van het Amerikaanse - geaccrediteerde -laboratorium, te verwerpen als bewijsmiddel.”

3.2.6

Het Hof heeft bij uitspraak van 10 mei 2012, nr. 10/00636, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW6137, het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.

4 Het geding in cassatie

5 Vooraf: import van knoflook uit Azië

6 Rechten van de verdediging: algemeen

7 (Schending van) het recht vooraf te worden gehoord

8 Hoor en wederhoor in de rechtspraak van het HvJ

9 Bewijsregels in het nationale recht

10 Gelijkwaardigheid en doeltreffendheid

11 Recapitulatie van de middelen

12 Conclusie