Rechtbank Rotterdam, 22-02-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:1256, ROT 17/4477
Rechtbank Rotterdam, 22-02-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:1256, ROT 17/4477
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 22 februari 2018
- Datum publicatie
- 23 februari 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2018:1256
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2020:1093, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- ROT 17/4477
Inhoudsindicatie
blokkeringsrecht - afwijzing verzoek om ontheffing van de arbeidsverplichtingen en de verplichting tot een tegenprestatie genoemd in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Pw - maatregel
Uitspraak
Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 17/4477
gemachtigde: mr. D. Schaap,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. L.A. Bouter.
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2016 (primair besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van eiser om ontheffing van de arbeidsverplichtingen en de verplichting tot een tegenprestatie genoemd in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 27 januari 2017 (primair besluit 2) heeft verweerder primair besluit 1 heroverwogen en eisers aanvraag opnieuw afgewezen.
Bij besluit van 8 maart 2017 (primair besluit 3) heeft verweerder bij wijze van maatregel de bijstand van eiser vanaf 1 april 2017 met 100% verlaagd gedurende één maand.
Bij besluit van 13 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder beslist op de tegen de primaire besluiten gemaakte bezwaren.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
Eiser ontvangt sinds 18 april 2008 bijstand, laatstelijk op grond van de Pw.
De rechtbank is ambtshalve bekend met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 24 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:873 (partijen bekend). Deze uitspraak van de Raad ziet op een eerder door eiser ingediend verzoek om ontheffing van de arbeidsverplichtingen. De bevindingen van het onderzoek naar de belastbaarheid van eiser door een bedrijfsarts en een psycholoog van Aob Compaz dat ten behoeve van eisers eerdere verzoek heeft plaatsgevonden, zijn neergelegd in een in overweging 1.3. van die uitspraak genoemd rapport van 30 mei 2012. Verweerder heeft zijn beslissing om eiser van de hem opgelegde verplichtingen te ontheffen voor de duur van 1 jaar daarop mogen baseren, aldus de Raad. Ook nadien is eiser ontheven van de hem opgelegde verplichtingen.
Op 30 mei 2016 heeft eiser verzocht om verlenging van een verleende ontheffing van de arbeidsverplichtingen en van de verplichting tot een tegenprestatie. In het kader van een heronderzoek naar re-integratie hebben medewerkers van de gemeente Rotterdam op 12 juli 2016 een gesprek met eiser gevoerd. Omdat bewijsstukken voor zijn sociaal maatschappelijke problemen (psychische problematiek, schulden etc.) ontbraken, eiser stelde dat zijn situatie ongewijzigd was en hij geen informatie wilde geven over de aard van zijn belemmeringen, heeft verweerder eiser verplicht om mee te werken aan een medisch onderzoek om vast te stellen in welke mate hij arbeid kan verrichten. Tevens is besloten eisers verzoek om ontheffing in afwachting van het onderzoek af te wijzen. Verweerder heeft Aob Compaz en Parnassia opdracht gegeven een fysiek en psychisch onderzoek te laten verrichten.
Op 26 juli 2016 is eiser in afwachting van de uitkomst van het medisch onderzoek alsnog ontheffing verleend van 1 augustus 2016 tot 1 oktober 2016. Op 10 augustus 2016 heeft [naam] , arts voor arbeid en gezondheid van Aob Compaz, een rapport diagnose fysieke klachten uitgebracht.
Bij besluit van 4 november 2016 is eiser in afwachting van het psychisch onderzoek door Parnassia van 1 oktober 2016 tot en met 15 december 2016 ontheven van de arbeidsverplichtingen en de verplichting tot tegenprestatie. Psycholoog [naam] van Parnassia heeft eiser op 8 november 2016 onderzocht en op 15 november 2016 advies uitgebracht.
Op 5 december 2016 heeft eiser opnieuw verzocht om ontheffing. Deze aanvraag is bij primair besluit 1 afgewezen. De medische grondslag van dit besluit is gebaseerd op de rapportages van Aob Compaz en Parnassia van 10 augustus 2016 respectievelijk 15 november 2016.
Medio december 2016 heeft eiser besloten geen toestemming te geven om het rapport van Parnassia met de verweerder te delen. Per abuis was dit zonder eisers toestemming al wel gebeurd. Op 10 januari 2017 heeft een tweede gesprek tussen eiser en psycholoog [naam] plaatsgevonden, waarna Parnassia de onder 1.5. genoemde rapportage op verzoek van eiser heeft teruggetrokken.
Vervolgens heeft verweerder bij primair besluit 2 primair besluit 1, voor zover dit gebaseerd was op het advies van Parnassia, herzien en opnieuw beslist op de aanvraag van 5 december 2016. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat eiser door belemmeringen van medische aard en/of dringende sociale redenen in het geheel niet in staat is om activiteiten uit te voeren die de kansen op betaald werk en uitstroom uit de uitkering verhogen.
Bij primair besluit 3 heeft verweerder bij wijze van maatregel de bijstand van eiser vanaf 1 april 2017 met 100% verlaagd gedurende één maand, omdat eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden om te gaan werken.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door eiser tegen primair besluit 1 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen belang (meer) heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar. Verweerder heeft het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar afgewezen, omdat niet is gebleken van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit de bezwaren tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan de handhaving van primair besluit 2 ten grondslag gelegd dat uit de in bezwaar door eiser overgelegde medische informatie de noodzaak van ontheffing van de arbeidsverplichtingen en de verplichting tot tegenprestatie onvoldoende blijkt. In dit verband heeft verweerder overwogen dat in de door eiser overgelegde psychodiagnostische rapportage van 5 juni 2017 van klinisch psycholoog [naam] van Expatpsy is aangegeven hoe de psycholoog de gestelde problematiek heeft waargenomen. Er is blijkens de rapportage sprake van beperkingen in het denkvermogen, sociaal functioneren en het functioneren in het dagelijkse leven. Volgens [naam] wijzen de bevindingen op een cognitieve ontwikkelingsstoornis van lichte tot matige ernst. Volgens verweerder blijkt uit de rapportage echter niet dat eiser is getest anders dan door waarnemingen van de rapporteur en verklaringen van eiser zelf. Ook worden trajecten naar werk of het uitvoeren van een tegenprestatie niet afgeraden.
Verweerder heeft aan de handhaving van primair besluit 3 ten grondslag gelegd dat eiser zich niet coöperatief heeft opgesteld door op het laatste moment Parnassia geen toestemming te geven om het advies te delen met de gemeente. Er is geen dringende reden om af te zien van de maatregel.
3. Eiser heeft in beroep, kort weergegeven, naar voren gebracht dat hij wegens twijfel aan de deskundigheid van onderzoeker Jong gebruik heeft gemaakt van het blokkeringsrecht als bedoeld in artikel 7:464, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek. Hij heeft in voldoende mate meegewerkt aan het onderzoek. Hij is echter niet gehouden om de uitslag en de gevolgtrekking van het onderzoek te delen met verweerder. Nu geen sprake is van misbruik van het blokkeringsrecht had een zorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit ertoe moeten leiden dat verweerder een andere deskundige opdracht had gegeven tot nader onderzoek, te meer nu eiser met de rapportage van 5 juni 2017 van Expatpsy een begin van bewijs heeft geleverd dat er psychische belemmeringen zijn. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226; Korošec) zou de rechtbank volgens eiser eventueel zelf een deskundige kunnen benoemen. Eiser stelt zich tot slot op het standpunt dat het bezwaar, gericht tegen primair besluit 1, terecht niet-ontvankelijk is verklaard, maar dat de kosten van rechtsbijstand in bezwaar hadden moeten worden vergoed omdat verweerder primair besluit 1 heeft ingetrokken en vervangen door primair besluit 2 wegens het zonder toestemming van eiser aan verweerder doorsturen van de resultaten van het onderzoek door onderzoeker Jong.
Ten aanzien van de proceskostenvergoeding bezwaar
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed voor zover het besluit waartegen bezwaar is ingesteld, wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Eisers beroepsgrond dat de proceskosten in bezwaar hadden moeten worden vergoed, faalt. Uit vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 28 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:689) volgt dat van herroepen slechts sprake is indien het primaire besluit wordt gewijzigd wat betreft het daarbij beoogde of geweigerde rechtsgevolg. Eiser heeft in reactie op primair besluit 1 aangegeven dat de rapportage van Parnassia niet bij de beoordeling van zijn aanvraag om ontheffing mag worden betrokken omdat hij zich heeft beroepen op het blokkeringsrecht. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder bij primair besluit 2 de grondslag van de weigering gewijzigd. Het rechtsgevolg, de afwijzing van het verzoek om ontheffing, is daarmee echter niet gewijzigd zodat van herroepen geen sprake is. Eiser komt dan ook niet in aanmerking voor vergoeding voor de door hem in verband met de behandeling van het bezwaar tegen primair besluit 1 gemaakte kosten. Het beroep dient in zoverre ongegrond te worden verklaard.
Ten aanzien van de maatregel
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Pw, voor zover hier van belang, is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:
a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, te verkrijgen;
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a;
c. naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college, voor zover van belang, op grond van artikel 9, tweede lid, van de Pw in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Pw stemt het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Op grond van artikel 18, vierde lid, van de Pw, voor zover hier van belang, verlaagt het college in ieder geval de bijstand overeenkomstig het zevende lid ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de volgende verplichtingen:
h. het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en het meewerken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Op grond van artikel 18, vijfde lid, van de Pw verlaagt het college, in het geval van het niet nakomen van een verplichting bedoeld in het vierde lid, de bijstand met 100% voor een bij de verordening als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a van de Pw vastgestelde periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden.
Op grond van artikel 18, negende lid, van de Pw ziet het college af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Aan artikel 18, vijfde lid, van de Pw is, ten tijde hier van belang, toepassing gegeven bij de Verordening maatregelen en handhaving Participatie, IOAW en IOAZ (Maatregelverordening) van de gemeente Rotterdam, die op 1 januari 2015 in werking is getreden.
Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de wet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging op grond van artikel 8 van de Maatregelverordening 100 % van de bijstandsnorm gedurende één maand.
Naar het oordeel van de Raad (uitspraak van 24 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:955) houdt de verplichting van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet werk en bijstand (thans Pw) om mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling tevens in dat de betrokkene er aan meewerkt dat het dagelijks bestuur ook kennis kan nemen van de resultaten van dat onderzoek. Zonder dit laatste zou het eerste immers zinloos zijn voor het onderzoek naar de mogelijkheden van arbeidsinschakeling. Daarmee zou het dagelijks bestuur belet worden zijn wettelijke taak tot arbeidsinschakeling te verrichten. In een dergelijke situatie kan een betrokkene dus geen beroep doen op een blokkeringsrecht, aldus de Raad.
Hieruit volgt dat eiser tekort is geschoten in de verplichting mee te werken aan een onderzoek naar zijn arbeidsmogelijkheden. Eiser heeft niet aangevoerd dat deze gedraging hem niet te verwijten valt. Dit betekent dat verweerder gehouden was een maatregel op te leggen. Tegen het daarbij overeenkomstig de Pw en de Maatregelverordening toegepaste percentage en de duur van de maatregel heeft eiser geen gronden aangevoerd. Het beroep dient in zoverre dan ook ongegrond te worden verklaard.
Ten aanzien van de weigering ontheffing
Eiser heeft zijn stelling dat sprake is van omstandigheden die zouden moeten leiden tot een ontheffing van de arbeidsverplichtingen in bezwaar onderbouwd met de onder 2.2. aangehaalde psychodiagnostische rapportage van 5 juni 2017 van Expatpsy. Deze rapportage is voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit door verweerder niet voorgelegd aan een deskundige. In een door verweerder in beroep alsnog gevraagde en ter zitting overgelegde reactie van 12 januari 2018 heeft [naam] , arts arbeidshulpverlening bij Parnassia, geadviseerd om de komende zes maanden van eiser een tegenprestatie naar vermogen te vragen, namelijk behandeling als enige tegenprestatie. Ongeveer drie maanden nadat behandeling is gestart, kan opnieuw een participatieadvies van Parnassia worden gevraagd. De arts heeft daartoe overwogen dat het onderzoek van Expatpsy aanwijzingen geeft voor een psychologische/psychiatrische stoornis die tot beperkingen kan leiden. Om meer inzicht te krijgen in de aard en ernst van de stoornis, de eventuele daaruit voorvloeiende belemmeringen en de stappen die genomen kunnen worden om de (klachten en) belemmeringen beheersbaar te maken, kan volgens de arts het beste een behandel- en begeleidingstraject worden ingezet. Het zoeken naar adequate hulpverlening sluit aan bij het advies van Aob Compaz uit 2012 en past ook bij de ernst van de klachten en symptomen zoals beschreven in de rapportage van Expatpsy. Wanneer eiser een vaste behandelaar heeft en als er door eiser en diens behandelaar een behandelplan is opgesteld, kan arbeidshulpverlening Parnassia in afstemming daarmee een onderbouwd advies voor de langere termijn verstrekken, aldus de arts.
Zoals onder 5.3 is overwogen, was eiser gehouden om mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Eiser heeft zich beroepen op het blokkeringsrecht ten aanzien van het rapport van Parnassia en vervolgens de rapportage van een door hem ingeschakelde deskundige overgelegd. Het zorgvuldigheidsbeginsel brengt met zich mee dat door eiser ingebrachte stukken door verweerder in overweging worden genomen en, indien daartoe aanleiding is, leiden tot nader onderzoek. Verweerder heeft het advies van Expatpsy voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit niet aan een deskundige voorgelegd, terwijl de inhoud van het stuk - zoals in beroep ook is gebleken, nu verweerder ter zitting heeft toegelicht dat naar aanleiding van het rapport van arts [naam] nader onderzoek zal plaatsvinden - van dien aard was dat nader onderzoek door verweerder was aangewezen. Gelet hierop is het bestreden besluit, voor zover dit ziet op handhaving van primair besluit 2, in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid tot stand gekomen.
Gelet op de onzekere tijdsduur van het aangekondigde nadere onderzoek, ziet de rechtbank af van toepassing van de zogenoemde bestuurlijke lus.
7. Omdat de rechtbank dit deel van het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1). Omtrent de gemaakte kosten in het bezwaar tegen primair besluit 2 zal verweerder een beslissing dienen te nemen in de te nemen nieuwe beslissing op dat bezwaar.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, voor zover het primair besluit 2 betreft;
- -
-
draagt verweerder op na afronding van het onder 6.1. genoemde onderzoek opnieuw te beslissen op het door eiser tegen primair besluit 2 gemaakte bezwaar;
- -
-
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- -
-
bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Baaren, voorzitter, en mr. dr. P.G.J. van den Berg en mr. I.S. Vreken-Westra, leden, in aanwezigheid van J. Bijleveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: