Rechtbank Rotterdam, 05-02-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:717, ROT 17/3607 en ROT 17/7003
Rechtbank Rotterdam, 05-02-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:717, ROT 17/3607 en ROT 17/7003
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 5 februari 2018
- Datum publicatie
- 4 december 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2018:717
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2019:3664, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- ROT 17/3607 en ROT 17/7003
Inhoudsindicatie
AIO-aanvulling. Intrekking, terugvordering en boete. Vermogensspaarrekening op eisers naam. Tegoed is hoger dan de voor eiser geldende vermogensgrens. Eiser kon redelijkerwijs over tegoed op rekening beschikken. Inlichtingenplicht. Beroepen ongegrond.
Uitspraak
Team Bestuursrecht 1
zaaknummers: ROT 17/3607 en ROT 17/7003
gemachtigde: mr. S.M. Groen,
en
gemachtigde: mr. A.H.I. Hoogenraad.
Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2017 (primair besluit 1) heeft verweerder eisers recht op een Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO-aanvulling) over de periode van
30 maart 2015 tot en met 31 juli 2016 ingetrokken.
Bij besluit van 4 mei 2017 (bestreden besluit 1) heeft verweerder eisers bezwaar tegen primair besluit 1 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 30 mei 2017 (primair besluit 2) heeft verweerder een bedrag van € 5.763,12 aan te veel ontvangen AIO-aanvulling van eiser teruggevorderd en aan eiser een boete opgelegd van € 2.771,33.
Bij besluit van 9 november 2017 (bestreden besluit 2) heeft verweerder eisers bezwaar tegen primair besluit 2 ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1 (de procedure met zaaknummer ROT 17/3607) en bestreden besluit 2 (de procedure met zaaknummer ROT 17/7003).
Verweerder heeft in de procedure met zaaknummer 17/3607 een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft in de procedure met zaaknummer 17/3607 aanvullende stukken ingediend.
De beroepen zijn gelijktijdig behandeld op de zitting van 9 januari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Eiser heeft over de periode van 30 maart 2015 tot en met 31 juli 2016 een AIO-aanvulling van verweerder ontvangen.
Bij brief van 11 juli 2016 heeft verweerder eiser verzocht om van de vermogensspaarrekening met nummer [rekeningnummer 1] (de vermogensspaarrekening) alle bankafschriften (de bankafschriften) over te leggen over de periode van 1 januari 2015 en tot en met 30 juni 2016. Hierop heeft eiser bij brief van 22 juli 2017 schriftelijk gereageerd. Daarbij heeft hij aangegeven dat het geld dat op de vermogensspaarrekening staat van een kennis, die tijdelijk bij hem woont, is en dat zij in Nederland is om een huis te kopen.
Bij brief van 29 juli 2016 heeft verweerder eiser verzocht om de bankafschriften over te leggen, waarbij verweerder eiser erop heeft gewezen dat hij verplicht is mee te werken aan het vermogensonderzoek. Naar aanleiding van een namens eiser verzocht uitstel heeft verweerder eiser uitstel verleend tot 31 augustus 2016. Eiser heeft de bankafschriften niet overgelegd.
Op eisers woonadres heeft van 21 maart 2016 tot 5 december 2016 mevrouw
[naam 1] ingeschreven gestaan.
Bij brief van 15 december 2016 heeft verweerder eiser nogmaals in de gelegenheid gesteld om de bankafschriften over te leggen. Hierbij heeft verweerder vermeld dat hij, indien eiser niet tijdig en niet in voldoende mate reageert, zal overgaan tot invordering van de door eiser ontvangen AIO-aanvulling. Op deze brief heeft eiser niet gereageerd. Vervolgens heeft verweerder primair besluit 1 genomen.
Op 13 april 2017 heeft tussen verweerder en eiser een gesprek plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder primair besluit 2 genomen.
2. Verweerder heeft eisers recht op een AIO-aanvulling over de periode van 30 maart 2015 tot en met 31 juli 2016 ingetrokken, omdat de vermogensspaarrekening in ieder geval sinds 30 maart 2015 op eisers naam staat en daar in 2015 een bedrag van
€ 127.782,- op stond. Volgens verweerder is eisers vermogen sinds 30 maart 2015 daardoor hoger dan de vermogensgrens, zodat eiser over de genoemde periode geen recht had op een AIO-aanvulling. Daarbij wijst verweerder erop dat niet is gebleken dat het geld op de vermogensspaarrekening niet tot eisers vermogen moet worden gerekend. Ten aanzien van de boete wijst verweerder erop dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden en dat de boete op 50% van de te veel betaalde AIO-aanvulling is gesteld.
3. Eiser voert aan dat hij de vermogensspaarrekening op zijn naam heeft geopend voor zijn vriend, de heer [naam 2] , en dat het geldbedrag op de vermogensspaarrekening aan de heer [naam 2] toebehoort. In dat kader voert eiser aan dat de heer [naam 2] , die in de Verenigde Staten woont, zijn twee bedrijven in Nederland had opgeheven en het geld van deze bedrijven op eisers bankrekening heeft geparkeerd. Volgens eiser kan de heer [naam 2] zelf geen bankrekening in Nederland openen, omdat hij geen verblijfsvergunning en geen burgerservicenummer heeft. In dat verband wijst eiser op de door hem overgelegde stukken, waaronder een in de Engelse taal opgestelde schriftelijke verklaring van de heer [naam 2] , de voorlopige aanslag 2015, de aangifte inkomstenbelasting 2015 en de definitieve aanslag 2015. Volgens eiser blijkt uit de voorlopige aanslag 2015, de aangifte inkomstenbelasting 2015 en de definitieve aanslag 2015 dat hij de vermogensspaarrekening heeft opgegeven bij de belastingdienst, dat hij over 2015 geen vermogensbelasting over het geldbedrag op de vermogensspaarrekening hoeft te betalen en dat dit bedrag fiscaal niet op zijn naam staat. Verder voert eiser aan dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn bewijslast voor de intrekking van zijn AIO-aanvulling en zeker niet voor de oplegging van de boete. Verweerder had contact moeten opnemen met de heer [naam 2] en de bankafschriften bij ABN Amro moeten opvragen.
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, eerste volzin, in samenhang gelezen met de artikelen 47a, tweede lid, en 47b van de Pw, doet de belanghebbende aan verweerder op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand
Op grond van artikel 19, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 47a, tweede lid, heeft, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht op algemene bijstand indien:
a. het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm; en
b. er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
Op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 47a, tweede lid, van de Pw, voor zover van belang, worden tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Op grond van artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang gelezen met artikel 47a, tweede lid, van de Pw, wordt onder vermogen verstaan de waarde van de bezittingen waarover iemand beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden.
Op grond van artikel 47g, eerste lid, van de Pw legt verweerder een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Op grond van artikel 54, derde lid, in samenhang gelezen met de artikelen 47a, tweede lid, en 47b van de Pw, herziet verweerder een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt hij een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan verweerder een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van artikel 58, eerste lid, in samenhang gelezen met de artikelen 47a, tweede lid, en 47b van de Pw, vordert verweerder de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
De te beoordelen periode loopt van 30 maart 2015 tot en met 31 juli 2016. Niet in geschil is dat de vermogensspaarrekening in die periode op eisers naam stond en dat het tegoed op die rekening in die periode hoger was dan de voor eiser geldende vermogensgrens.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, bijvoorbeeld de uitspraak van 31 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:476) volgt dat het gegeven dat een bankrekening op naam van een betrokkene staat, de veronderstelling rechtvaardigt dat het op die rekening staande tegoed een bestanddeel vormt van het vermogen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daar niet in geslaagd. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (bijvoorbeeld de uitspraak van 14 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3993) moet de term beschikken zo worden uitgelegd dat deze ziet op de mogelijkheid van een betrokkene om de bezitting feitelijk aan te wenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Uit de door eiser overgelegde “Overeenkomst Privé Pakket” blijkt dat de rekening met nummer [rekeningnummer 2] (de privérekening) en de bijbehorende vermogensspaarrekening bij het aangaan hiervan op eisers naam zijn gesteld en dat eiser ook als pashouder van de privérekening is geregistreerd. Verder blijkt uit de zich in het dossier bevindende bankafschriften van de privérekening en de vermogensspaarrekening dat hierop het adres van eiser is vermeld. Dat eiser, zoals volgt uit de verklaring van de heer [naam 2] , de bankpas en de random reader aan de heer [naam 2] heeft gegeven, betekent niet dat hij niet meer over het geld op de vermogensspaarrekening kan beschikken. De enkele niet nader onderbouwde stelling dat eiser alleen met de bankpas geld van de rekening kan halen, acht de rechtbank niet aannemelijk, te minder nu eiser ter zitting heeft verklaard dat hij de vermogensspaarrekening wel zou kunnen sluiten. Eiser heeft ook anderszins niet met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat zijn beschikkingsmacht over de vermogensspaarrekening op enigerlei wijze is beperkt. Dat het geldbedrag op de vermogensspaarrekening fiscaal niet wordt gezien als eisers vermogen, leidt evenmin tot het oordeel dat eiser dit niet feitelijk kan aanwenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Verder weegt de rechtbank bij haar oordeel mee dat het dossier een aantal tegenstrijdigheden bevat. Zo heeft de heer [naam 2] verklaard dat hij zijn ondernemingen begin 2014 wilde opheffen, terwijl de vermogensspaarrekening al in oktober 2013 was geopend en hier op 30 oktober 2013 al een bedrag van € 60.000,- op was gestort. Ook heeft eiser eerst verklaard dat het geld op de vermogensspaarrekening van mevrouw [naam 1] was en later pas dat het van de heer [naam 2] is.
Mede gelet op de hoogte van het geldbedrag op de vermogensspaarrekening in de periode in geding had het eiser redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat het hier om gegevens van financiële aard ging die van invloed zijn op het recht op AIO-aanvulling. Door verweerder niet op de hoogte te stellen van het bestaan van deze rekening heeft hij de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden als gevolg waarvan verweerder ten onrechte een AIO-aanvulling heeft verleend. Verweerder was dan ook verplicht de AIO-aanvulling van eiser over de periode in geding in te trekken en de te veel betaalde AIO-aanvulling van eiser terug te vorderen.
Anders dan eiser meent, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de bewijslast dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, zodat verweerder verplicht was eiser een boete op te leggen. De rechtbank acht de boete van € 2.771,33, waarbij is uitgegaan van normale verwijtbaarheid, evenredig, passend en geboden.
6. De beroepen zijn ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Oost, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
5 februari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: