Home

Rechtbank Rotterdam, 04-09-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:7275, ROT 18/1495 en ROT 18/2344

Rechtbank Rotterdam, 04-09-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:7275, ROT 18/1495 en ROT 18/2344

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
4 september 2018
Datum publicatie
4 september 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2018:7275
Zaaknummer
ROT 18/1495 en ROT 18/2344

Inhoudsindicatie

Gelet op de omstandigheid dat inmiddels de hogerberoepsrechter in vergelijkbare zaken van eiser heeft geoordeeld dat sprake is van misbruik van recht, ziet de rechtbank thans aanleiding om te oordelen dat de beroepen van eiser kennelijk niet-ontvankelijk zijn wegens misbruik van recht (vergelijk de uitspraak van de rechtbank van 6 juli 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:5643). De rechtbank merkt in dit verband nog op dat de omstandigheid dat de rechtbank in de in het procesverloop genoemde uitspraak geen misbruik van recht heeft aangenomen daar niet aan in de weg staat. Ook in een van de zaken waarin de Afdeling op 11 juli 2018 heeft geoordeeld dat sprake is van misbruik van recht (ECLI:NL:RVS:2018:2290), had de Afdeling verweerder bij eerdere uitspraak opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.

Uitspraak

Team Bestuursrecht 1

zaaknummers: ROT 18/1495 en ROT 18/2344

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2018 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaken tussen

[Naam] , te [Plaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Albrandswaard, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2018 (bestreden besluit 1) heeft verweerder naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 13 juli 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:5399) opnieuw beslist op het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten van 30 oktober 2013, 7 november 2013, 27 november 2013 en 22 januari 2014, waarbij verweerder heeft beslist op respectievelijk 76, 6, 29 en 27 door eiser in het laatste half jaar van 2013 ingediende verzoeken om informatie op grond van – onder meer – de Wet openbaarheid van bestuur (de Wob) en ingebrekestellingen.

Bij besluit van 19 maart 2018 (bestreden besluit 2) heeft verweerder beslist op het bezwaar van eiser tegen het besluit van 4 oktober 2017, waarbij verweerder heeft beslist op (herhaalde) verzoeken om informatie op grond van – onder meer – de Wob en een herhaald verzoek om over 2010 langdurigheidstoeslag uit te keren.

Eiser heeft tegen de bestreden besluiten 1 en 2 beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding.

Verweerder heeft in beide zaken verweerschriften ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting, omdat zij van oordeel is dat de beroepen kennelijk-niet ontvankelijk zijn. De verzoeken om schadevergoeding delen in dit lot. Zij overweegt daartoe het volgende.

2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser misbruik maakt van recht.

3. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van misbruik van recht kan mede acht worden geslagen op het eerdere procedeergedrag van eiser. Uit deze en eerder door eiser gevoerde procedures tegen verweerder en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk blijkt dat eiser grote aantallen Wob-verzoeken indient over dezelfde dan wel soortgelijke onderwerpen die verband houden met de gemeentelijke organisatie of het samenwerkingsverband van de gemeentelijke organisatie. De aanleiding tot het indienen van deze verzoeken is kennelijk gelegen in onvrede van eiser over de wijze waarop hij van gemeentewege is bejegend met betrekking tot een verzoek om een uitkering en de terugvordering ervan. In de verweerschriften heeft verweerder uiteengezet dat het aantal Wob-verzoeken per 29 mei 2018 voor Albrandswaard 549 en voor Ridderkerk 241 is. De Wob-verzoeken worden gevolgd door tal van ingebrekestellingen. Daarbij kan uit de werkwijze van eiser worden afgeleid dat zijn oogmerk is om de afhandeling van de verzoeken te bemoeilijken door aan iedere brief een afzonderlijke code te geven en daarnaar, in plaats van naar het onderwerp, te verwijzen, ruime en niet-limitatieve verzoeken in te dienen en hangende procedures opvolgende verzoeken over hetzelfde onderwerp in te dienen. Ook dient hij gelijkluidende verzoeken in bij verschillende organen dan wel onderdelen ervan. Verder is niet duidelijk waarom hij die verzoeken indient. Hoewel hij in het kader van zijn Wob-verzoeken geen belang hoeft te stellen, kan de achterliggende motivatie voor het doen van die verzoeken wel een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of sprake is van misbruik van recht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, zelfs wanneer hij daartoe is opgeroepen, niet op zittingen van de rechtbank verschijnt en evenmin reageert op verzoeken om gebruik te maken van mediation of om anderszins in gesprek te raken met verweerder. Een gesprek over de achterliggende reden van zijn vele Wob-verzoeken is daarom niet mogelijk. Deze proceshouding kan bij de beoordeling van de vraag of sprake is van misbruik van recht in het nadeel van eiser uitvallen.

4. Inmiddels heeft niet alleen de rechtbank (onder meer in haar uitspraak van 15 februari 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:1042), maar ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat eiser met zijn vele verzoeken aan verweerder en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk en het instellen van rechtsmiddelen tegen beslissingen van beide colleges misbruik maakt van recht (uitspraken van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2290, ECLI:NL:RVS:2018:2291 en ECLI:NL:RVS:2018:2345). Ook in de voorliggende zaken ziet de rechtbank weer volop aanwijzingen dat het eiser niet is te doen om informatie, maar dat het hem is te doen om geldelijk gewin (dwangsommen en schadevergoeding), om verweerders organisatie te frustreren en dat hij er op uit is het ook de bestuursrechter uiterst moeilijk te maken inzichtelijk te krijgen waar het geschil om draait.

5. Gelet op de omstandigheid dat inmiddels de hogerberoepsrechter in vergelijkbare zaken van eiser heeft geoordeeld dat sprake is van misbruik van recht, ziet de rechtbank thans aanleiding om te oordelen dat de beroepen van eiser kennelijk niet-ontvankelijk zijn wegens misbruik van recht (vergelijk de uitspraak van de rechtbank van 6 juli 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:5643). De rechtbank merkt in dit verband nog op dat de omstandigheid dat de rechtbank in de in het procesverloop genoemde uitspraak geen misbruik van recht heeft aangenomen daar niet aan in de weg staat. Ook in een van de zaken waarin de Afdeling op 11 juli 2018 heeft geoordeeld dat sprake is van misbruik van recht (ECLI:NL:RVS:2018:2290), had de Afdeling verweerder bij eerdere uitspraak opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.

6. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen niet-ontvankelijk.

7. De verzoeken om schadevergoeding delen het lot van de daarmee samenhangende beroepen, in welk verband de rechtbank verwijst naar haar uitspraak in de zaak tussen partijen van 22 augustus 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:6865), zodat ook die verzoeken kennelijk niet-ontvankelijk zijn.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen en de verzoeken om schadevergoeding niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar geschied op 4 september 2018.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel