Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-01-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:133, AWB- 20_4883 & 20_5530

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-01-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:133, AWB- 20_4883 & 20_5530

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
12 januari 2021
Datum publicatie
11 juni 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:133
Formele relaties
Zaaknummer
AWB- 20_4883 & 20_5530

Inhoudsindicatie

PW

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummers: BRE 20/4883 PW en BRE 20/5530 PW

gemachtigde: mr. G.J.P.M. Mooren,

en

Procesverloop

In een besluit van 11 oktober 2019 (primair besluit I) heeft het college de uitkering op grond van de Participatiewet van eiseres ingetrokken vanaf 1 maart 2019 en de teveel door eiseres ontvangen uitkering teruggevorderd.

In een besluit van 9 december 2019 (primair besluit II) heeft het college de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Participatiewet afgewezen en tevens een aan haar verstrekt voorschot teruggevorderd.

In een besluit van 6 januari 2020 (bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I gedeeltelijk gegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld, voor zover haar bezwaar gedeeltelijk ongegrond is verklaard. (BRE 20/4883 PW)

In een besluit van 6 februari 2020 (bestreden besluit II) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld. (BRE 20/5530 PW)

De beroepen zijn besproken op de zitting van de rechtbank op 10 december 2020.

Hierbij waren aanwezig eiseres en haar gemachtigde en namens het college mr. L.M.W. Reijrink.

Overwegingen

1. Feiten

Eiseres ontving sinds 30 december 2016 een uitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande ouder. Zij woont samen met haar minderjarige zoon op het adres [adres eiseres] in [plaatsnaam] .

Naar aanleiding van een anonieme melding dat eiseres maandelijks € 200,- aan alimentatie zou ontvangen op de rekening van haar zoon en zwart zou werken in een oliebollenkraam en als schoonmaakster, is het college een onderzoek gestart naar het recht op een uitkering van eiseres. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 23 september 2019.

In een brief van 29 augustus 2019 heeft het college eiseres verzocht uiterlijk

9 september 2019 (onder meer) de volgende gegevens in te leveren:

- bankafschriften van alle bankrekeningen waarover zij kan beschikken over de periode

1 maart 2019 tot heden. Dit geldt dus ook voor spaarrekeningen, buitenlandse rekeningen, creditcardrekeningen, Paypal-rekeningen en de bankrekeningen van haar en haar minderjarige kinderen. Op de afschriften dienen de tenaamstelling, adressering en het maandelijkse begin- en eindsaldo duidelijk zichtbaar te zijn.

- als één van bovengenoemde rekeningen is beëindigd, dan ook van deze rekening het bewijs van de beëindiging en het eindsaldo.

- indien op de door haar ingeleverde bankafschriften sprake is van stortingen, inkomsten of op een andere wijze ontvangen geldbedragen, dan dient zij hiervan controleerbaar en verifieerbaar bewijs in te leveren.

Eiseres heeft de gevraagde gegevens niet overgelegd.

In een brief van 11 september 2019 heeft het college eiseres de mogelijkheid gegeven haar verzuim te herstellen en verzocht de gevraagde gegevens alsnog uiterlijk 17 september 2019 in te leveren. Tevens staat in deze brief het besluit vermeld dat het recht op een uitkering van eiseres met ingang van 10 september 2019 is opgeschort.

Op 16 september 2019 heeft eiseres een deel van de gevraagde gegevens ingeleverd. Tijdens het controleren op de volledigheid van de overgelegde stukken zijn de ingeleverde bankafschriften bekeken. Hierop is te zien dat eiseres op 20 juni 2019 € 100,- heeft overgemaakt van haar eigen rekening naar de bankrekening [bankrekeningnummer zoon eiseres] op naam van haar zoon [naam zoon eiseres] . Zij heeft van deze rekening geen stukken overgelegd. Ook missen controleerbare en verifieerbare bewijsstukken van alle stortingen op alle bankrekeningen.

Op 26 september 2019 heeft telefonisch contact plaatsgevonden met eiseres. Daarin geeft zij (onder meer) aan dat zij niet bij de ontbrekende bankafschriften van het rekeningnummer van haar zoon kan. Volgens eiseres is haar ex-partner, de vader van haar zoon, de enige die hierbij kan.

In een brief van 27 september 2019 heeft het college eiseres nogmaals een hersteltermijn gegeven om de ontbrekende gegevens in te leveren. De ontbrekende gegevens moeten uiterlijk 4 oktober 2019 zijn ontvangen.

Eiseres heeft geen bewijsstukken overgelegd van de bankrekening [bankrekeningnummer zoon eiseres] op naam van haar zoon [naam zoon eiseres] .

In het primaire besluit I van 11 oktober 2019 heeft het college de uitkering van eiseres ingetrokken vanaf 1 maart 2019 en de teveel door eiseres ontvangen uitkering over deze periode van € 6.302,39 teruggevorderd. Het college stelt daartoe dat eiseres niet alle gevraagde gegevens heeft ingeleverd, zodat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit I. Op 18 november 2019 heeft eiseres haar bezwaar nader toegelicht tijdens een hoorzitting.

Op 21 oktober 2019 heeft eiseres bij het college (opnieuw) een uitkering op grond van de Participatiewet aangevraagd.

In een brief van 23 oktober 2019 heeft het college aan eiseres bericht dat zij bij haar aanvraag niet alle benodigde gegevens en/of bewijsstukken heeft verstrekt. Het college heeft eiseres verzocht deze nader omschreven gegevens uiterlijk 6 november 2019 in te leveren. Het gaat onder meer om kopieën van bankafschriften van alle bankrekeningen waarover eiseres kan beschikken.

In een brief van 7 november 2019 heeft het college de termijn verlengd tot 14 november 2019.

Op 14 november 2019 heeft het college aan eiseres een voorschot toegekend van € 850,-.

In een brief van 15 november 2019 heeft het college de termijn nogmaals verlengd tot

22 november 2019.

In een brief van 27 november 2019 heeft het college de termijn nogmaals verlengd tot

4 december 2019. In deze laatste brief heeft het college eiseres expliciet verzocht om de nog ontbrekende bankafschriften over de periode 1 maart 2019 tot en met

21 oktober 2019 van de bankrekening [bankrekeningnummer zoon eiseres] op naam van haar zoon [naam zoon eiseres] .

Eiseres heeft wederom geen bewijsstukken overgelegd van de bankrekening [bankrekeningnummer zoon eiseres].

In het primaire besluit II van 9 december 2019 heeft het college de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Participatiewet afgewezen, omdat zij de gevraagde bankafschriften van de bankrekening op naam van haar zoon niet heeft ingeleverd, zodat onvoldoende informatie is verstrekt om het recht op een uitkering te kunnen vaststellen. Tevens heeft het college het aan eiseres verstrekte voorschot van € 850,- teruggevorderd.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit II en heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar bezwaar toe te lichten tijdens een hoorzitting.

In het bestreden besluit I heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I gedeeltelijk gegrond verklaard en afgezien van de intrekking van het recht op een uitkering over de periode van 1 maart 2019 tot en met 9 september 2019. Hiermee komt de terugvordering over deze periode van in totaal € 6.302,39 te vervallen.

Het college overweegt daartoe onder meer dat de omstandigheid dat eiseres de bankafschriften van de rekening van haar minderjarige zoon niet heeft ingeleverd, ertoe heeft geleid dat de uitkering per opschortingsdatum (10 september 2019) is ingetrokken. Er is volgens het college echter geen aanleiding om de uitkering met terugwerkende kracht per

1 maart 2019 in te trekken. De enkele anonieme melding dat eiseres alimentatie op deze bankrekening zou ontvangen, is daartoe onvoldoende, nu er geen andere aanwijzingen zijn, aldus het college.

De intrekking van het recht op een uitkering vanaf 10 september 2019 wordt in het bestreden besluit I gehandhaafd.

In een uitspraak van 21 januari 2020 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening inzake het primaire besluit II afgewezen (BRE 19/6684 PW VV).

In het bestreden besluit II heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.

2. Geschil

Tussen partijen is in geschil of het college op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet bevoegd was om per 10 september 2019 tot intrekking van de uitkering van eiseres over te gaan.

Tevens is tussen partijen in geschil of het college terecht de aanvraag van eiseres om een bijstandsuitkering heeft afgewezen en het verstrekte voorschot heeft teruggevorderd op de grondslag dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door de gevraagde bankafschriften van de bankrekening op naam van haar zoon niet (alsnog) in te leveren waardoor het recht op een uitkering niet kan worden vastgesteld.

3. Intrekking op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet

3.1

Vast staat dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit haar recht op een uitkering met ingang van 10 september 2019 op te schorten. De opschorting staat daarmee in rechte vast. Derhalve dient beoordeeld te worden of het college op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet bevoegd was om tot intrekking van de uitkering van eiseres per 10 september 2019 over te gaan.

3.2

Artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten:

a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of

b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.

Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het college aan de belanghebbende mededeling doet van de opschorting en hem uitnodigt binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.

Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college het besluit tot toekenning van bijstand na het verstrijken van deze termijn kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.

3.3

Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres geen bewijsstukken van de bankrekening [bankrekeningnummer zoon eiseres] op naam van haar zoon [naam zoon eiseres] heeft overgelegd. De rechtbank stelt vast dat eiseres verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens te verstrekken.

3.4

Vervolgens dient te worden nagegaan of eiseres een verwijt kan worden gemaakt van het feit dat zij niet alle gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn heeft overgelegd. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover eiseres niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2521).

3.5

Tussen partijen is niet in geschil dat de bankafschriften van de bankrekening van de zoon van eiseres van belang zijn voor de beoordeling van de voortzetting van het recht op een uitkering.

3.6

Eiseres stelt dat haar geen verwijt kan worden gemaakt van het feit dat zij de bankafschriften van de bankrekening op naam van haar zoon niet heeft overgelegd. Volgens eiseres is zij niet in staat de gevraagde bankafschriften over te leggen en kan dit ook niet van haar verlangd worden, met name in het belang van haar minderjarige zoon. Eiseres voert aan dat bij de scheiding van haar ex-partner, de vader van [naam zoon eiseres] , is afgesproken dat hij het beheer zou hebben over deze bankrekening. Eiseres heeft van deze rekening dus geen pasje meer, zodat zij ook niet kan internetbankieren. Eiseres stelt dat sprake is geweest van een vechtscheiding en dat hun zoon daar erg onder geleden heeft. De relatie met haar ex-partner is nu na jaren eindelijk weer rustig en deze situatie wil zij niet verstoren door hem om de bankafschriften te vragen.

3.7

Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB rechtvaardigt het gegeven dat een bankrekening op naam staat van een inwonend, minderjarig kind van de betrokkene de vooronderstelling dat de betrokkene redelijkerwijs over die rekening kan beschikken. Het is dan aan betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken (zie CRvB 4 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX7177 en CRvB 18 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:343).

3.8

De rechtbank is van oordeel dat eiseres er niet in geslaagd is om aannemelijk te maken dat zij niet de beschikking had kunnen krijgen over de gevraagde bankafschriften. De rechtbank begrijpt dat eiseres de vader van haar zoon gelet op hun verleden niet om de bankafschriften wil vragen. Niet duidelijk is echter waarom eiseres de bankafschriften niet zelf heeft opgevraagd bij de bank. Uit de beëindigingsovereenkomst van de bankrekening van de zoon van eiseres blijkt dat de bij- en afboekingen van de rekening na beëindiging nog 15 maanden beschikbaar zijn. Eiseres had als gezaghebbende ouder gebruik kunnen en moeten maken van de mogelijkheid de bankafschriften zelf via de bank te verkrijgen. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij bang is dat de bank de vader van haar zoon hierover informeert en dat zij niets achter zijn rug om wil doen. Deze angst is naar het oordeel van de rechtbank ongegrond. Zeker wanneer de bank in dit geval op het belang van geheimhouding zou worden gewezen, ziet de rechtbank niet in waarom de bank vader zou informeren. De rechtbank acht tot slot van belang dat uit het dossier volgt dat eiseres het aanbod van de klantmanager om samen naar de bank te bellen om de bankafschriften op te vragen, heeft afgeslagen. Het college heeft op grond van voormelde omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat eiseres een verwijt kan worden gemaakt van het feit dat zij niet alle gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn heeft overgelegd.

3.9

De rechtbank concludeert dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet is voldaan. Het college was daarom bevoegd het recht op een uitkering van eiseres met ingang van 10 september 2019 in te trekken. Dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken, is niet gebleken.

4. Afwijzing nieuwe aanvraag

4.1

Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt, voor zover hier van belang, dat de belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet aan het college van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.

4.2

De rechtbank stelt voorop dat een aanvrager in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk moet maken die nopen tot inwilliging van de aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan de bijstandverlenende instantie om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Als de betrokkene niet aan de inlichtingenplicht voldoet, is dat een grond voor weigering van de aanvraag indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, recht op bijstand bestaat.

4.3

Eiseres betwist dat zij haar inlichtingenplicht heeft geschonden en stelt daartoe wederom dat zij niet in staat is de gevraagde bankafschriften van de bankrekening op naam van haar zoon over te leggen.

4.4

Nu eiseres, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.8 is overwogen, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat is de gevraagde bankafschriften over te leggen, concludeert de rechtbank dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door de gevraagde bankafschriften niet over te leggen.

4.5

De stelling van eiseres dat het college de bankafschriften zelf had kunnen opvragen bij de vader van haar zoon gaat niet op. Anders dan in de uitspraak van de CRvB waar eiseres op heeft gewezen, is in dit geval immers sprake is van een aanvraagsituatie, waarin het aan de aanvrager is om aannemelijk te maken dat zij aan de voorwaarden voor het recht op bijstand voldoet.

4.6

De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, zodat de aanvraag van eiseres moet worden afgewezen.

De stelling van eiseres dat het college het recht op bijstand zelf had kunnen vaststellen, uitgaande van de informatie uit de anonieme melding dat eiseres maandelijks € 200,- aan alimentatie zou ontvangen, volgt de rechtbank niet. Zonder de bankafschriften van de bankrekening op naam van de zoon kan immers niet worden vastgesteld of eiseres in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.

4.7

Nu het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, mocht het verstrekte voorschot door het college worden teruggevorderd.

5. Conclusie

5.1

De beroepen zijn ongegrond.

5.2

Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier op 12 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?