Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5314, AWB- 20_10245

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5314, AWB- 20_10245

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
21 oktober 2021
Datum publicatie
26 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5314
Formele relaties
Zaaknummer
AWB- 20_10245

Inhoudsindicatie

WSFBSF

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 20/10245 WSFBSF

gemachtigde: mr. L.J. Krijgsman,

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 11 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder geweigerd het inkomen van de vader van eiseres buiten beschouwing te laten bij de bepaling van de hoogte van haar aanvullende beurs.

In het besluit van 13 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 17 september 2021.

Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde, de moeder van eiseres en namens verweerder drs. P.M.S. Slagter.

Overwegingen

1. Feiten

Eiseres heeft in 2019 studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) aangevraagd bij DUO. Bij bericht van 11 maart 2019 heeft DUO eiseres laten weten dat op 22 januari 2019 ouderbijdrage opnieuw is berekend.

Op 7 augustus 2019 heeft eiseres een verzoek ingediend bij DUO om het inkomen van haar vader buiten beschouwing te laten bij de berekening van haar aanvullende beurs.

Eiseres heeft op 29 augustus 2019 een stopzetting aan DUO doorgegeven.

Bij brief van 29 oktober 2019 heeft DUO bij eiseres een uitgebreide verklaring van eiseres en haar moeder en tenminste één uitgebreide recente verklaring van een deskundige opgevraagd. Hierop heeft eiseres verklaringen van haar moeder en haarzelf overgelegd.

Vervolgens heeft DUO het primaire besluit genomen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

Bij het bestreden besluit heeft DUO het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

2. Beroepsgronden

Eiseres stelt in beroep ten aanzien van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000), dat zij met de verklaring van een onafhankelijke derde heeft aangetoond dat het contact met haar vader al vóór haar twaalfde verjaardag is verbroken. Er is geen sprake van enig wezenlijk contact tussen eiseres en haar vader. Omdat eiseres pas 24 jaar is, is de hoofdregel dat daarvan pas sprake is als er geen contact met de vader is vanaf de maand waarin zij twaalf jaar werd te algemeen. Ten aanzien van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bsf 2000, stelt eiseres dat sprake is van een langdurig ernstig verstoorde verhouding en een ernstig en structureel conflict met haar vader. Eiseres heeft ook al vele jaren geen alimentatie van haar vader ontvangen. Verder stelt eiseres dat de besluitvorming in strijd met de redelijkheid en billijkheid is.

3. Wettelijk kader

De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage.

4. Beoordeling

4.1.

Tussen partijen is in geschil of sprake is van een langdurig ernstig verstoorde verhouding tussen eiseres en haar vader in de zin van artikel 3.14, eerste lid, van de Wsf 2000.

4.2.1.

In beroep stelt eiseres primair dat zij geen contact heeft met haar vader in de zin van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bsf 2000. Hiertoe voert eiseres aan dat zij met de verklaringen van onafhankelijk deskundigen heeft aangetoond dat het contact met haar vader al voor haar twaalfde verjaardag is verbroken. Eiseres heeft in dit kader een verklaring van mevrouw [naam mevrouw] van [naam instantie] van 5 mei 2020 en 10 augustus 2020 overgelegd en een brief van huisarts [naam huisarts] van 23 april 2020 met een fragment van het huisartsjournaal van 27 mei 2002. Tevens voert eiseres aan dat, omdat zij pas 24 jaar is, de hoofdregel dat pas sprake is van geen wezenlijk contact als er geen contact is met de vader vanaf de maand waarin zij twaalf jaar werd te algemeen is.

4.2.2.

DUO stelt zich echter op het standpunt dat uit de verklaringen van mevrouw [naam mevrouw] volgt dat eiseres gedurende haar basisschoolperiode haar vader incidenteel zag en vanaf haar pubertijd niet meer, waardoor niet is uitgesloten dat eiseres haar vader nog na haar twaalfde verjaardag zag. De verklaringen van mevrouw [naam mevrouw] bevatten bovendien geen jaartal en zijn daardoor vaag te noemen. De verklaring van de vader van eiseres kan niet worden aangemerkt als een verklaring van een onafhankelijke derde, alleen al omdat hij geen deskundige is in de zin van artikel 9 van het Bsf 2000. Ter zitting heeft DUO nog aangevuld dat uit de verklaring van eiseres volgt dat zij haar vader zelden zag, dat zij haar vader in 2014 nog op de begrafenis van de moeder van zijn vrouw heeft gezien en dat zij nadien haar vader nog een brief heeft geschreven, waardoor het moeilijk is om totale afwezigheid van contact aan te nemen.

4.2.3.

De rechtbank overweegt dat artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bsf 2000 nader is uitgewerkt in artikel 9 van het Bsf 2000. In artikel 9 is bepaald dat sprake is van geen contact met de ouder indien de student vanaf de maand waarin hij de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt geen wezenlijk contact met de ouder had en dat hiervan een verklaring van een ter zake deskundige dient te worden overgelegd. In vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; de hoogste bestuursrechter in geschillen over studiefinanciering) is geoordeeld wanneer sprake is van geen wezenlijk contact in de hiervoor bedoelde zin (zie de uitspraak van 15 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:981). Uit overweging 4.3 en 4.4 van deze uitspraak volgt dat de ontstaansgeschiedenis van de voorwaarde van geen wezenlijk contact, bezien in samenhang met het karakter van de regeling, leidt tot de conclusie dat met geen wezenlijk contact in artikel 9 van het Bsf 2000 bedoeld wordt dat het contact duurzaam, vanaf ten minste het twaalfde jaar, verbroken is. Indien er nog (enig) contact tussen ouder en kind plaatsvindt, ook als dit contact oppervlakkig van aard is, dan is sprake van wezenlijk contact in de zin van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 9 van het Bsf 2000.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres, gelet op vaste rechtspraak, niet overtuigend aangetoond met de door haar overgelegde bewijsstukken dat zij vanaf de maand waarin zij de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt geen wezenlijk contact had met haar vader. Hiertoe acht de rechtbank van belang dat de verklaringen van mevrouw [naam mevrouw] van 5 mei 2020 en 10 augustus 2020 geen jaartal en leeftijd bevatten als aanvangsmoment voor het verbreken van het contact tussen eiseres en haar vader. Tevens volgt uit de verklaringen van mevrouw [naam mevrouw] , in samenhang bezien met de verklaring van eiseres en haar toelichting ter zitting, in het geheel niet dat geen sprake was van oppervlakkig contact tussen eiseres en haar vader vanaf de maand waarin zij de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt. Verder overweegt de rechtbank dat de brief van huisarts [naam huisarts] van 23 april 2020 enkel een subjectieve weergave bevat van wat eiseres heeft aangegeven. Dit betreft een zogenaamd SOEP-verslag van 27 mei 2002, waarbij de informatie over de relatie van eiseres met haar vader is opgenomen achter de noemer ‘S’ (lees: subjectief). Aan deze brief kan dan ook niet de betekenis worden gehecht die eiseres daaraan gehecht wenst te zien.

4.3.1.

Eiseres stelt subsidiair dat sprake is van een langdurig ernstig en structureel conflict tussen haar en haar vader in de zin van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bsf 2000. Eiseres heeft ook al jaren geen alimentatie van haar vader ontvangen.

4.3.2.

DUO stelt zich echter op het standpunt dat de omstandigheid dat eiseres al sinds lange tijd geen contact heeft gehad met haar vader onvoldoende is om de conclusie te rechtvaardigen dat sprake zou zijn van een ernstig en structureel conflict tussen eiseres en haar vader. DUO verwijst hierbij naar de uitspraak van de CRvB van 30 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY6388.

4.3.3.

De rechtbank overweegt dat artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bsf 2000 nader is uitgewerkt in artikel 7 van het Bsf 2000. In artikel 7 is bepaald dat van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en student sprake is indien de ouder om ernstige redenen structureel weigert de veronderstelde ouderlijke bijdrage te verstrekken. In vaste rechtspraak van de CRvB is geoordeeld wanneer hiervan sprake is (zie de uitspraak van 13 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3553). Uit overweging 4.1 en 4.2 van deze uitspraak volgt dat, blijkens de Nota van Toelichting bij het Bsf 2000, van een langdurig ernstig verstoorde verhouding tussen ouder en studerende in de zin van artikel 3.14 van de Wsf 2000 en artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bsf 2000 sprake is, indien de verstoring van de relatie tussen ouder en kind zodanig fundamenteel en structureel is dat loskoppeling de enige weg is. Als voorbeelden daarvan worden genoemd gevallen waarbij ernstig lichamelijk of ernstig geestelijk geweld een rol heeft gespeeld, dan wel gevallen van diepgaande, met ernstige conflicten gepaard gaande, verschillen van inzicht over met name levensovertuiging, cultuur of geloof. Een ruime uitleg van een uitzonderingsbepaling op een fundamenteel wettelijk uitgangspunt ligt niet in de rede.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres, gelet op vaste rechtspraak, niet overtuigend aangetoond met de door haar overgelegde bewijsstukken dat sprake is van een ernstig en structureel conflict. Ter zitting is door de gemachtigde van eiseres aangegeven dat hier geen sprake is van een van de voorbeelden die in de jurisprudentie zijn genoemd. Bovendien heeft de rechtbank in overweging 4.2.3 al overwogen dat uit wat eiseres heeft overgelegd niet is gebleken dat geen sprake was van oppervlakkig contact tussen eiseres en haar vader vanaf de maand waarin zij de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt, waardoor ook niet is gebleken van een verstoring van de relatie die zodanig fundamenteel en structureel is dat loskoppeling de enige optie is.

4.4.

De overige gronden die eiseres in beroep naar voren heeft gebracht, leiden niet tot een ander oordeel.

5. Conclusie

Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Pasmans, griffier, op 21 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De rechter is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?