Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2850, AWB - 20 _ 8713
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2850, AWB - 20 _ 8713
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 24 mei 2022
- Datum publicatie
- 1 juni 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:2850
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2023:2033, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 8713
Inhoudsindicatie
WW
Uitspraak
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8713 WW
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV; kantoor Breda), verweerder.
Procesverloop
In het besluit van 24 maart 2020 (primair besluit) heeft het UWV met ingang van 30 maart 2020 aan eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend, gebaseerd op een dagloon van € 175,16.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt omdat hij het niet eens is met de berekening van het dagloon.
In het besluit van 15 september 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 23 maart 2022.
Partijen zijn, met bericht van afwezigheid, niet verschenen.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met zes weken.
Overwegingen
1. Feiten.
Eiser is laatstelijk werkzaam geweest via [naam bedrijf 1] Met ingang van 30 maart 2020 is eiser werkloos geworden en heeft het UWV hem een WW-uitkering toegekend, gebaseerd op een dagloon van € 175,16.
2. Het geschil.
In geschil is of het UWV het dagloon juist heeft vastgesteld op € 175,16.
3. Standpunt van eiser.
Eiser voert aan dat het UWV bij de berekening van het dagloon is uitgegaan van een onjuist aantal dagloondagen. Eiser wijst op artikel 5, vijfde en zesde lid, van het Dagloonbesluit en stelt dat de referteperiode in zijn geval start op 22 april 2019. Verder wijst eiser erop dat in de referteperiode 5 algemeen erkende feestdagen liggen die in mindering gebracht moeten worden op het aantal dagloondagen dat volgens hem 172 bedraagt, waardoor het dagloon uitkomt op € 193,49. In het aanvullend beroepschrift stelt eiser dat het aantal dagloondagen 175 bedraagt waardoor het dagloon uitkomt op € 190,17.
4. Wettelijk kader.
Op grond van artikel 1b, eerste lid, van de WW wordt als dagloon voor de berekening van de hoogte van de uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, is ingetreden, verdiende, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
Op grond van het zesde lid van dit artikel – voor zover hier van belang – worden bij algemene maatregel van bestuur ten aanzien van de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld. Dit is gebeurd bij het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit).
In artikel 2, eerste lid, van het Dagloonbesluit is bepaald dat in dit hoofdstuk onder referteperiode wordt verstaan de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies is ingetreden.
In het tweede lid is bepaald dat in afwijking van het eerste lid, de referteperiode voor een reguliere WW-uitkering korter is dan een jaar, indien er in de referteperiode, bedoeld in het eerste lid, een eerder recht op een reguliere WW-uitkering is ontstaan. De referteperiode begint dan op de eerste werkloosheidsdag van dat eerdere recht en eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies is ingetreden als bedoeld in het eerste lid.
In het derde lid is bepaald dat in afwijking van het tweede lid, de referteperiode eindigt op de dag voorafgaand aan het arbeidsurenverlies, indien de eerste werkloosheidsdag van het eerdere recht is gelegen na afloop van de referteperiode als bedoeld in het tweede lid.
In het vierde lid is bepaald dat in afwijking van het eerste lid de referteperiode voor een reguliere WW-uitkering korter is dan een jaar, indien er in de referteperiode, bedoeld in het eerste lid, geen recht op loon bestond of geen loon is genoten. In dat geval is de referteperiode de periode vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot de dag waarop het arbeidsurenverlies is ingetreden.
(….)
Op grond van artikel 4, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van het Dagloonbesluit is het dagloon van een uitkering op grond van de WW de uitkomst van de volgende berekening:
(A – B + C) / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij alle werkgevers;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die in de referteperiode als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die in die periode als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag;
C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag; en
D staat voor 261 indien de referteperiode een duur van één jaar heeft. Indien er sprake is van een afwijkende referteperiode staat D voor het aantal dagloondagen in de referteperiode.
In het vijfde lid is bepaald dat indien de referteperiode voor de dagloonvaststelling van een reguliere WW-uitkering een of meer kalendermaanden kent waarin geen loon is genoten anders dan vanwege verlof of werkstaking, dan staat D, in afwijking van het eerste lid, voor het aantal dagloondagen van de kalendermaanden waarin loon is genoten of waarin geen loon is genoten vanwege verlof of werkstaking. Het in een aangiftetijdvak genoten loon wordt, voor zover het binnen de referteperiode is genoten, toegerekend aan de kalendermaand waarin de laatste dag van het aangiftetijdvak ligt. Een kalendermaand ligt binnen de referteperiode, indien één of meer dagloondagen van de kalendermaand binnen de referteperiode vallen.
5. Beoordeling van de rechtbank.
Voor de berekening van het dagloon moet het UWV op grond van de toepasselijke wettelijke regels als uitgangspunt nemen: het loon dat de verzekerde in de referteperiode heeft genoten. Die referteperiode loopt in dit geval van 24 februari 2019 tot en met 23 februari 2020. Slechts indien in de gehele referteperiode geen loon is ontvangen, vindt verschuiving plaats. Eiser heeft in de referteperiode loon ontvangen, dus is er geen reden om de referteperiode in te korten. Er is ook geen sprake van een eerder recht op WW, werkloosheid wegens weersomstandigheden of samenloop met ZW/WIA. Feestdagen worden niet in mindering gebracht op het aantal dagloondagen. Het UWV heeft de referteperiode, anders dan eiser stelt, juist vastgesteld.
Kort gezegd komt de berekening erop neer dat het -bij alle werkgevers- in het refertejaar genoten loon wordt gedeeld door het aantal dagloondagen in dat refertejaar. Dat aantal is standaard 261, maar als er maanden zijn waarin helemaal geen loon is genoten, worden de dagloondagen uit die maanden van dat getal afgetrokken. Als er maanden in de referteperiode zitten waarin niet of kort is gewerkt, maar waarin wel loon is genoten, worden alle dagloondagen uit die maanden meegenomen bij de berekening van het dagloon.
Van 22 april 2019 tot en met 19 mei 2019 bij [naam bedrijf 2] : SV loon: € 4.378,78.
Van 15 juli 2019 tot en met 19 april 2020 bij [naam bedrijf 1] : SV loon: € 28.901,97.
Totaal € 33.280,75. In deze periode (van 9 maanden) waarin eiser loon heeft ontvangen, liggen 190 dagloondagen. Het dagloon bedraagt dan € 175,16. Deze berekening is conform artikel 5, eerste lid, van het Dagloonbesluit uitgevoerd.
Bij de berekening van het dagloon moet worden uitgegaan van de feitelijke inkomsten, zoals die door de werkgever zijn opgegeven in de polisadministratie, waarbij de inkomsten worden toegerekend aan de maand waarin ze door de werkgever zijn opgegeven. Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), ECLI:NL:CRVB:2017:3098.
Deze berekening valt in eisers geval ongunstig uit omdat hij in juni 2019 een uitbetaling van niet opgenomen vakantiedagen heeft ontvangen. De dagloondagen in juni 2019 worden meegenomen in de bepaling van factor D uit de in punt 4.2 genoemde formule met een groter aantal dagen waardoor het totaal genoten loon wordt gedeeld tot gevolg. Het dagloon valt daardoor lager uit.
Er kan echter niet een ander dagloon worden vastgesteld. Het dagloonbesluit biedt geen mogelijkheid in de vorm van een hardheidsclausule of een uitzonderingsbepaling om in geval van een onevenredige uitwerking van de gestelde regels af te wijken. Het is aan de wetgever om eventuele ongewenste gunstige of ongunstige effecten van de in het Dagloonbesluit opgenomen dagloonsystematiek teniet te doen. Dit is vaste rechtspraak van de CRvB, zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2020:2138 en ECLI:NL:CRVB:2021:2455.
Het UWV heeft het dagloon juist vastgesteld.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 24 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: