Centrale Raad van Beroep, 30-06-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1319, 17/7206 ZW-S
Centrale Raad van Beroep, 30-06-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1319, 17/7206 ZW-S
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 30 juni 2020
- Datum publicatie
- 2 juli 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2020:1319
- Zaaknummer
- 17/7206 ZW-S
Inhoudsindicatie
Vaste rechtspraak, schadevergoeding, bestuursrechter zoekt zoveel mogelijk aansluiting bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Niet in geschil dat het Uwv aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die verzoekster als werkgeefster als gevolg van het onrechtmatige besluit van 25 januari 2017 heeft geleden. De Raad zal bij gebreke van een factuur die betrekking heeft op het rapport van 22 november 2016 de aan het uitgevoerde arbeidskundig onderzoek verbonden kosten in redelijkheid schatten op € 738,-. De Awb en het Bpb voorzien in een regeling voor toewijzing van vergoedingen van proceskosten, daaronder begrepen kosten van rechtsbijstand. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is er geen plaats voor een aanvullende vergoeding van proceskosten langs de weg van de procedure van het verzoek om schadevergoeding. Verzoek wordt afgewezen.
Uitspraak
17 7206 ZW-S
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 30 juni 2020
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak van 26 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2109, heeft de Raad uitspraak gedaan op het hoger beroep dat verzoekster had ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank
Den Haag van 22 september 2017, 17/1680. De Raad heeft bij zijn uitspraak onder meer bepaald dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van verzoekster om schadevergoeding.
Partijen hebben over en weer hun standpunten uiteengezet.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een (nader) onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.
OVERWEGINGEN
1. Bij de uitspraak van 26 juni 2019 heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 september 2017 en de beslissing op bezwaar van 25 januari 2017 vernietigd. De Raad heeft het besluit van 15 april 2016, waarbij het Uwv aan verzoekster een zogenoemde ziekengeldsanctie had opgelegd, herroepen, omdat naar het oordeel van de Raad de aan verzoekster opgelegde ziekengeldsanctie de vereiste onderbouwing miste. Bij de uitspraak is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van verzoekster.
2. Verzoekster heeft gesteld dat zij als gevolg van de ten onrechte opgelegde ziekengeldsanctie schade heeft geleden tot een bedrag van € 12.474,93. Het schadebedrag is volgens verzoekster opgebouwd uit:
a. een bedrag van € 1.016,40 aan kosten van juridische bijstand,
b. een bedrag van € 9.038,53 aan betaald ziekengeld en re-integratiekosten van Activasz,
c. een bedrag van € 1.210,- aan kosten van activiteiten in het zogenoemde tweede spoor, en
d. een bedrag van € 1.210,- aan kosten van arbeidskundig onderzoek.
Het Uwv heeft zijn gehoudenheid tot vergoeding van het in 2 onder b genoemde bedrag erkend. Hij heeft betwist dat hij de bedragen aan kosten tweedespooractiviteiten en aan kosten van arbeidskundig onderzoek aan verzoekster is verschuldigd, omdat niet duidelijk is gemaakt om welke activiteiten het gaat en omdat een arbeidskundige onderzoek van H. van Gelder (Van Gelder) van 6 oktober 2016 hem niet bekend is. Wat de kosten aan juridische bijstand betreft heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat de Raad hiervoor een forfaitaire vergoeding zal uitspreken.
Bij brief van 28 april 2020 heeft verzoekster de in 2 onder c genoemde schadepost laten vervallen. Voor het op de schadepost genoemd in 2 onder d betrekking hebbende rapport van arbeidsdeskundige Van Gelder heeft verzoekster gewezen op gedingstuk 67.3 zijnde het rapport van Van Gelder van 22 november 2016 en zich op het standpunt gesteld dat de kosten voor dit rapport ten bedrage van € 1.210,- voor vergoeding in aanmerking komen. Wat de kosten van juridische bijstand betreft, heeft verzoekster zich op het standpunt gesteld dat zij aanspraak maakt op in ieder geval twee procespunten, te weten een voor het indienen van de schadeclaim en een ter beantwoording van de brief van de Raad van 4 februari 2020.
4. De Raad oordeelt als volgt.
Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij het beantwoorden van de vraag of er voldoende aanleiding is om een gevraagde schadevergoeding toe te kennen, zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Voor vergoeding van schade is, in aansluiting op de artikelen 6:162 en 6:98 van het Burgerlijk Wetboek, vereist dat de gestelde schade verband houdt met een onrechtmatig besluit en dat vervolgens alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen die in een zodanig verband staan met dat besluit, dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 18 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:446).
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat indien een overheidslichaam een besluit neemt dat naderhand door de rechter wordt vernietigd wegens strijd met een wettelijke bepaling, het jegens de door die beschikking getroffene een onrechtmatige daad begaat. Daarmee is de schuld van het overheidslichaam in beginsel gegeven (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 27 augustus 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BE9369, BE9370 en BE9388). In deze zaak is niet in geschil dat het Uwv aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die verzoekster als werkgeefster als gevolg van het onrechtmatige besluit van
25 januari 2017 heeft geleden.
Als beginsel geldt dat de schadevergoeding de schuldeiser zoveel mogelijk in de toestand moet brengen waarin hij zou verkeren indien het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden. Dat beginsel brengt mee dat de omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden (vergelijk de uitspraak van de Hoge Raad van 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0539).
Verzoekster heeft vergoeding verzocht van de kosten van een arbeidskundig onderzoek. De bij het schadeverzoek meegestuurde factuur heeft betrekking op een rapport van 6 oktober 2016 dat zich niet in het dossier bevindt. In de in 3.2 genoemde brief van 28 april 2020 heeft verzoekster zich op het standpunt gesteld dat de kosten van het rapport van Van Gelder met datum 22 november 2016 uitgebracht in de bezwaarprocedure moeten worden vergoed. Van deze kosten is echter geen factuur overgelegd. De Raad acht het gelet op de inhoud van het rapport voldoende aannemelijk dat kosten zijn gemaakt en dat deze in zodanig verband staan met het onrechtmatige primaire besluit van 15 april 2016, dat deze aan het Uwv kunnen worden toegerekend. De Raad zal bij gebreke van een factuur die betrekking heeft op het rapport van 22 november 2016 de aan het uitgevoerde arbeidskundig onderzoek verbonden kosten in redelijkheid schatten op € 738,- (vijf uur op basis van het indertijd uit het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voortvloeiende tarief van € 121,95 vermeerderd met BTW).
Voor de door verzoekster geclaimde vergoeding van kosten voor juridische bijstand als genoemd in 2 onder a is het volgende van belang. De Awb en het Bpb voorzien in een regeling voor toewijzing van vergoedingen van proceskosten, daaronder begrepen kosten van rechtsbijstand. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraak van 29 juni 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY1709) is er bovendien, gelet op het exclusief, forfaitair en limitatief karakter van de regeling in de Awb en het Bbp, geen plaats voor een aanvullende vergoeding van proceskosten langs de weg van de procedure van het verzoek om schadevergoeding. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek wordt afgewezen.
5. Het verzoek om schadevergoeding van verzoekster moet worden toegewezen tot een bedrag van € 9.776,53.
6. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van verzoekster in deze procedure. Met toepassing van het Bbp wordt de vergoeding van kosten van rechtsbijstand bepaald op totaal € 787,50, te weten een punt (€ 525,-) voor het verzoekschrift en 0,5 punt (€ 262,50) voor de aan verzoekster gevraagde reactie op het verweer van het Uwv.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
- -
-
veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan verzoekster van de schade zoals onder 5 van deze uitspraak is vermeld;
- -
-
veroordeelt het Uwv in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 787,50.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en
T. Dompeling als leden, in tegenwoordigheid van M.D.F. Smit-de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2020.
(getekend) M. Greebe
(getekend) M.D.F. Smit-de Moor