Centrale Raad van Beroep, 21-06-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1138, 21/3886 WIA
Centrale Raad van Beroep, 21-06-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1138, 21/3886 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 21 juni 2023
- Datum publicatie
- 28 juni 2023
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2023:1138
- Zaaknummer
- 21/3886 WIA
Inhoudsindicatie
Gedurende twee jaar is niets gedaan aan re-integratie van de werknemer, niet in spoor 1 en ook niet in spoor 2. Het Uwv wordt gevolgd in de conclusie dat hierdoor re-integratie-kansen zijn gemist, zonder dat daarvoor een goede reden was. Vernietiging uitspraak. Beroep ongegrond. Er is geen grond voor toekenning van de in beroep en aanvullend in hoger beroep gevraagde schadevergoeding.
Uitspraak
Datum uitspraak: 21 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep van het Uwv tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 28 september 2021, 20/3357 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade van [Appellante B.V.]
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[Appellante B.V.] te [vestigingsplaats] ([Appellante B.V.])
PROCESVERLOOP
Tot nu toe is de procedure als volgt verlopen.
Het Uwv heeft werkgever [Appellante B.V.] bij besluit van 28 februari 2020, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 23 oktober 2020, een zogeheten loonsanctie opgelegd, omdat [Appellante B.V.] zonder goede reden onvoldoende re-integratie-inspanningen zou hebben verricht voor een zieke werknemer. Hierdoor moest [Appellante B.V.] het salaris van de werknemer na twee jaar ziekte nog maximaal een jaar doorbetalen.
De rechtbank heeft het hiertegen ingestelde beroep van [Appellante B.V.] gegrond verklaard en bepaald dat het Uwv geen loonsanctie mocht opleggen, omdat het Uwv een onzorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de werknemer ten onrechte niet heeft gezien op een spreekuur, nu de werknemer in de primaire fase evenmin op een spreekuur gezien is door een als verzekeringsarts geregistreerde arts. De rechtbank heeft ook bepaald dat het Uwv de werkgever een schadevergoeding moet betalen ter hoogte van het ten onrechte doorbetaalde maandelijkse salaris, vermeerderd met wettelijke rente.
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens [Appellante B.V.] heeft mr. C.S. Kehrer-Bot een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Daarbij heeft [Appellante B.V.] een aanvullend verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2023. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas. Namens [Appellante B.V.] is [X] verschenen, bijgestaan door mr. Kehrer-Bot.
OVERWEGINGEN
Samenvatting
Deze uitspraak gaat over de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv geen loonsanctie mocht opleggen, omdat het Uwv onzorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht door zonder motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep de werknemer in bezwaar niet op een spreekuurcontact te zien, terwijl een feitelijk spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts vereist was.
De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek wel zorgvuldig was en dat het Uwv terecht een loonsanctie heeft opgelegd. Het Uwv hoeft geen schadevergoeding te betalen aan de werkgever.
Totstandkoming van het bestreden besluit
1. [naam werknemer] (werknemer) was werkzaam bij [Appellante B.V.] als eerste monteur voor 40 uur per week. Op 23 april 2018 heeft hij zich na een arbeidsongeval met lichamelijke en cognitieve klachten ziekgemeld voor deze functie. Werknemer heeft op 8 januari 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Op 18 februari 2020 heeft werknemer het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts in opleiding van het Uwv. Deze arts heeft geconcludeerd dat de (opvolgende) bedrijfsartsen werknemer niet adequaat hebben begeleid en dat de functionele mogelijkheden van werknemer niet goed zijn ingeschat. De arts heeft werknemer belastbaar geacht met inachtneming van beperkingen die de arts heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 februari 2020. Een arbeidsdeskundige heeft op 27 februari 2020 het re-integratieverslag beoordeeld en geconcludeerd dat re-integratie-kansen zijn gemist, zowel in spoor 1 als in spoor 2. Bij besluit van 28 februari 2020 heeft het Uwv het tijdvak waarin betrokkene tegenover [Appellante B.V.] recht heeft op loon tijdens ziekte verlengd met 52 weken tot 19 april 2021. Deze loonsanctie is opgelegd aansluitend aan de afloop van de normale wachttijd van 104 weken op de grond dat de re-integratie-inspanningen van [Appellante B.V.] onvoldoende zijn geweest en er geen deugdelijke grond is voor dit verzuim. [Appellante B.V.] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 23 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen een rapport van 12 oktober 2020 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, met een nieuwe FML van 15 oktober 2020, en een rapport van 19 oktober 2020 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van [Appellante B.V.] tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 23 oktober 2020 herroepen en bepaald dat de aangevallen uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak is verder een bedrag van
€ 48.283,91 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 19 april 2020, toegewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de rechtspraak van de Raad over een feitelijk spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, zoals neergelegd in de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491), ook van toepassing is in een loonsanctiezaak waarbij de belastbaarheid van de werknemer, zoals vastgesteld in een FML, van doorslaggevend belang is. Dat het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) niet rechtstreeks van toepassing is op loonsanctiebesluiten doet hier niet aan af, omdat ook besluiten ten aanzien van werkgevers zorgvuldig tot stand moeten komen. In deze zaak vormt de opgestelde FML de grondslag voor het standpunt van het Uwv dat door de bedrijfsarts te forse beperkingen zijn aangenomen, waardoor re-integratiekansen zijn gemist. Het opstellen van een FML is bij uitstek een taak van een verzekeringsarts. Omdat de door een arts van het Uwv opgestelde FML van 20 februari 2020 is betwist en er in de primaire fase geen spreekuurcontact is geweest met een geregistreerd verzekeringsarts had in bezwaar een spreekuurcontact moeten plaatsvinden. Van een dergelijk spreekuurcontact had alleen kunnen worden afgezien, als de verzekeringsarts bezwaar en beroep had gemotiveerd dat dit in bezwaar geen toegevoegde waarde had. Een dergelijke motivering is er niet. De motivering die het Uwv ter zitting heeft gegeven heeft geen doorslaggevende betekenis, omdat deze motivering niet door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gegeven en ook verder niet toereikend is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig en niet toereikend is geweest, dat ten onrechte een loonsanctie is opgelegd en dat de overige beroepsgronden geen bespreking meer behoeven.
Standpunt van partijen
In hoger beroep heeft het Uwv aangevoerd dat de omstandigheid dat in bezwaar door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zonder motivering is afgezien van een spreekuurcontact niet maakt dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is verricht en niet toereikend is geweest. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 23 juni 2022, (ECLI:NL:CRVB:2022:1403) en de Werkwijzer Poortwachter, heeft het Uwv zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat een spreekuurcontact met een verzekeringsarts niet nodig was. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te vernietigen en het beroep alsnog ongegrond te verklaren. Voor zover het hoger beroep niet zou slagen, heeft het Uwv gesteld dat het bedrag van de toegekende schadevergoeding te hoog is.
[Appellante B.V.] heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Verder heeft [Appellante B.V.] een aanvullend verzoek gedaan om het Uwv te veroordelen tot schadevergoeding.
Het oordeel van de Raad
Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond (…) onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (…), opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.”
Op grond van artikel 65 van de Wet WIA, voor zover hier van belang, beoordeelt het UWV of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen, die zijn verricht.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224, hierna: de Beleidsregels) heeft het Uwv een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werkneemster in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Daarnaast is de Werkwijzer Poortwachter van belang, waarmee het Uwv aan werkgevers duidelijkheid probeert te bieden over wat van hen bij de re-integratie van een betrokkene wordt verwacht.
Het oordeel over de beroepsgrond van het Uwv
De beroepsgrond, dat in deze zaak – zonder motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep – kon worden afgezien van een spreekuurcontact in bezwaar, slaagt. De Raad heeft in de uitspraak van 16 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2717, geoordeeld dat van een verzekeringsgeneeskundige beoordeling van het re-integratieverslag in het kader van het opleggen van een loonsanctie, anders dan het geval is bij verzekeringsgeneeskundige beoordelingen in het kader van een op grond van de Wet WIA verrichte schatting, niet kan worden gezegd dat deze niet voldoet aan de daaraan te stellen kwaliteitseisen om de enkele reden dat het onderzoek is verricht door een verzekeringsarts in opleiding. Dit geldt evenzeer in deze zaak, waarin een verzekeringsarts in opleiding van het Uwv de werknemer op een spreekuur heeft gezien en vervolgens een rapport heeft opgesteld dat is voorzien van een digitaal contraseign van een geregistreerde verzekeringsarts. De omstandigheid dat de arts een FML heeft opgesteld in verband met zijn van de bedrijfsarts afwijkend oordeel over de belastbaarheid van de werknemer, maakt dit niet anders, omdat het nog steeds gaat om een beoordeling van de re-integratie-inspanningen van de werkgever en niet om een claimbeoordeling op grond van het Schattingsbesluit. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De Raad zal onderzoeken welke gevolgen dit heeft voor het inleidende beroep van [Appellante B.V.] door de niet door de rechtbank besproken gronden die [Appellante B.V.] in beroep heeft aangevoerd te bespreken.
Het oordeel over de niet door de rechtbank besproken beroepsgronden van [Appellante B.V.]
Niet in geschil is dat de re-integratie-inspanningen van [Appellante B.V.] niet tot een bevredigend re-integratieresultaat hebben geleid en dat daarom kon worden toegekomen aan een beoordeling van de re-integratie-inspanningen. Het Uwv heeft in deze zaak conform de Werkwijzer Poortwachter gehandeld. Omdat de bedrijfsarts en het Uwv van inzicht verschilden over de belastbaarheid van werknemer, is werknemer op 18 februari 2020 op het spreekuur van een Uwv-arts gezien. Omdat het verschil van inzicht ook na dit spreekuuronderzoek is blijven bestaan, heeft de Uwv-arts in het kader van hoor en wederhoor op 19 februari 2020 telefonisch contact opgenomen met de bedrijfsarts en vervolgens zijn bevindingen in het rapport van 20 februari 2020 neergelegd. Anders dan [Appellante B.V.] meent was de arts van het Uwv niet gehouden eveneens contact op te nemen met de bedrijfsartsen die werknemer eerder begeleidden. Bij een wisseling van bedrijfsarts is het aan de begeleidende arbodienst om te zorgen voor een goede overdracht. Dat het onderzoek is verricht door een verzekeringsarts in opleiding maakt volgens vaste rechtspraak niet dat het alleen daarom al onzorgvuldig is (zie de uitspraak van 23 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:1088). Het rapport van de verzekeringsarts in opleiding is digitaal medeondertekend en getoetst en voor akkoord bevonden door een geregistreerde verzekeringsarts. Ook overigens zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de medische beoordeling onzorgvuldig geweest.
De conclusies die door de verzekeringsarts in opleiding en de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de medische beoordeling zijn getrokken zijn mede gebaseerd op uitgebreide medische informatie van onder meer de behandelend neuroloog, de neuropsycholoog en de psychiater. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 12 oktober 2020 gemotiveerd uiteengezet dat op basis van de beschikbare medische informatie niet gesteld kan worden dat er bij de werknemer sprake is van een medisch marginale belastbaarheid, zoals door de bedrijfsarts werd aangenomen. Er is geen ernstige medisch objectiveerbare pathologie op basis waarvan de vergaande medische beperkingen, zoals die zijn aangenomen door de bedrijfsarts, kunnen worden onderbouwd.
In wat [Appellante B.V.] heeft aangevoerd, ziet de Raad geen aanknopingspunt voor twijfel aan de inzichtelijk gemotiveerde conclusies van de artsen van het Uwv. Daarbij betrekt de Raad dat de bedrijfsarts op 15 januari 2019 een actuele mogelijkhedenlijst heeft opgesteld en dat de bedrijfsarts ook ten tijde van het actueel oordeel van 13 januari 2020 niet heeft aangenomen dat werknemer geen benutbare mogelijkheden had. Uit vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 5 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2726) volgt dat van een werkgever gevergd kan worden dat hij (in enige mate) re-integratie-inspanningen verricht, ook als de arbeidsmogelijkheden beperkt worden ingeschat en er sprake is van een complex medisch beeld, maar er strikt genomen geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Uitgangspunt is dat als er arbeidsmogelijkheden zijn, de werkgever zich moet inspannen voor re-integratie. In de voorliggende zaak is gedurende twee jaar niets gedaan aan re-integratie van de werknemer, niet in spoor 1 en ook niet in spoor 2. Het Uwv wordt gevolgd in de conclusie dat hierdoor re-integratie-kansen zijn gemist, zonder dat daarvoor een goede reden was.
De conclusie
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven en moet worden vernietigd. Het beroep tegen het bestreden besluit zal ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat er geen grond is voor toekenning van de in beroep en aanvullend in hoger beroep gevraagde schadevergoeding.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
-
vernietigt de aangevallen uitspraak;
- -
-
verklaart het beroep tegen het besluit van 23 oktober 2020 ongegrond;
- -
-
wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en D. Hardonk-Prins en
F.M. Rijnbeek als leden, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2023.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
De griffier is verhinderd te ondertekenen.