Centrale Raad van Beroep, 06-03-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:413, 22 / 2089 WAO-VV-W
Centrale Raad van Beroep, 06-03-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:413, 22 / 2089 WAO-VV-W
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 6 maart 2023
- Datum publicatie
- 9 maart 2023
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2023:413
- Zaaknummer
- 22 / 2089 WAO-VV-W
Inhoudsindicatie
Uit de beslissing om bedrijfsarts Roeloffs niet te horen kan geen vooringenomenheid van de behandelend rechter worden afgeleid. Bekrachtiging van afgegeven verklaringen is in bestuursrecht niet nodig. De aanwezige schriftelijke verklaringen zijn voldoende. De tweede wrakingsgrond is niet op tijd gedaan.
Uitspraak
22/2089 WAO-VV-W, 22/2567 WAO-VV-W
Datum beslissing: 6 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraken van de Raad van 20 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2015, en 21 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1076. Verzoeker heeft daarbij verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2023. H.G. Rottier was daarbij de behandelend rechter. De behandelend rechter heeft besloten de door verzoeker meegebrachte deskundige, bedrijfsarts Roeloffs, niet te horen.
Verzoeker heeft ter zitting een verzoek om wraking tegen de behandelend rechter ingediend.
De behandelend rechter heeft op het wrakingsverzoek gereageerd en meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Verzoeker en de behandelend rechter zijn uitgenodigd om te worden gehoord ter zitting van de Raad op 28 februari 2023. Verzoeker is verschenen. De behandelend rechter is, zoals aangekondigd, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Artikel 8:16, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Op grond van artikel 8:16, derde lid, van de Awb moeten alle feiten of omstandigheden tegelijk worden voorgedragen.
2. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat Roeloffs ter zitting gehoord had moeten worden. Verzoeker stelt zich daartoe op het standpunt dat hij conform het procesreglement het recht heeft op het horen van meegebrachte getuigen. Daarnaast heeft de behandelend rechter de NVvR-rechterscode geschonden door Roeloffs niet ter zitting te horen. De behandelend rechter was al weken op de hoogte van het verzoek om Roeloffs onder ede te horen, maar heeft niet vóór de zitting laten weten dat hij dit niet van toegevoegde waarde vond. Als tweede grond voor wraking heeft verzoeker aangevoerd dat de behandelend rechter voorbij is gegaan aan het feit dat het drie jaar later opmaken van een ambtelijk besluit met de datum 2 maart 2000 een ambtsmisdrijf is.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
Wraking is niet bedoeld als rechtsmiddel tegen (procedurele of inhoudelijke) beslissingen van de rechters die de zaak behandelen. De vraag of zo’n beslissing al dan niet juist is, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure. Een zodanige beslissing dan wel het achterwege blijven van een dergelijke beslissing kan alleen leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als dit in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die deze heeft gegeven (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413, r.o. 3.4).
De eerste wrakingsgrond ziet op een procedurele beslissing van de behandelend rechter, namelijk de beslissing om Roeloffs niet te horen. Gelet op wat onder 3.2 is opgenomen kunnen de argumenten van verzoeker die zien op de juistheid van deze beslissing in het kader van de wraking niet worden beoordeeld. Verder kan uit de beslissing om Roeloffs niet te horen geen vooringenomenheid van de behandelend rechter worden afgeleid. Uit het procesverbaal van de zitting komt naar voren dat verzoeker wil dat Roeloffs zijn schriftelijke verklaringen ter zitting onder ede bevestigt. De behandelend rechter heeft aan verzoeker meegedeeld dat hij Roeloffs niet zal horen, omdat het in het bestuursrecht niet nodig is om schriftelijke verklaringen te bekrachtigen door degene die deze heeft afgegeven ter zitting te horen. De schriftelijke verklaringen die in het dossier zitten zijn dus voldoende. Daarnaast heeft de behandelend rechter verzoeker erop gewezen dat het gaat om een herzieningsverzoek, dat Roeloffs zou verklaren over het verleden en dat deze verklaring ook al had kunnen worden afgelegd in een eerdere procedure. Uit deze beslissing en motivering van de behandelend rechter blijkt niet dat de behandelend rechter vooringenomen is en niet (meer) objectief zou kunnen oordelen. Dit betekent dat de eerste wrakingsgrond niet slaagt.
Over de tweede wrakingsgrond oordeelt de Raad als volgt. Verzoeker heeft op de zitting van 12 januari 2023 op het verzoek van de behandelend rechter om het wrakingsverzoek te motiveren alleen zijn eerste wrakingsgrond naar voren gebracht. Op grond van artikel 8:16, derde lid, van de Awb had verzoeker beide wrakingsgronden tegelijk moeten voordragen. Verzoeker had dus ter zitting ook zijn tweede wrakingsgrond naar voren moeten brengen. Dit had hij ook kunnen doen aangezien op de zitting van 12 januari 2023 de bekendmaking van het besluit van 2 maart 2000 is besproken. Nu verzoeker zijn tweede wrakingsgrond voor het eerst in zijn schriftelijke onderbouwing op 19 januari 2023 heeft aangevoerd, heeft hij dit niet op tijd gedaan. Dat betekent dat deze wrakingsgrond niet inhoudelijk wordt beoordeeld (zie de uitspraak van de Raad van 25 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3311).
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is gegeven door E.J.M. Heijs als voorzitter en M.A.H. van Dalen-van Bekkum en K.M.P. Jacobs als leden, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2023.
De griffier De voorzitter
(getekend) S.S. Blok (getekend) E.J.M. Heijs
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep