Centrale Raad van Beroep, 19-09-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3018, 17/3616 AOW
Centrale Raad van Beroep, 19-09-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3018, 17/3616 AOW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 19 september 2019
- Datum publicatie
- 24 september 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2019:3018
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:110
- Zaaknummer
- 17/3616 AOW
Inhoudsindicatie
De Raad is met de rechtbank en de Svb van oordeel dat uit de van belang zijnde feiten en omstandigheden niet blijkt dat bij appellanten op 1 september 2015 sprake is van duurzaam gescheiden leven. Op 1 september 2015 hadden appellanten geen recht op een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde en was de SVB gehouden dit ouderdomspensioen te herzien naar dat voor een gehuwde pensioengerechtigde.
Uitspraak
17 3616 AOW, 17/3678 AOW
Datum uitspraak: 19 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 31 maart 2017, 16/507 en 16/1284 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats 1] (appellante) en [appellant] te [woonplaats 2] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.G. van den Berg hoger beroep ingesteld.
Namens appellant heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Berg. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Cornelisse. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.M. Herder.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellanten zijn sinds 1994 gehuwd en ontvingen laatstelijk een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Hierbij ging de Svb ervan uit dat bij appellanten sprake was van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW.
De Svb heeft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van het ouderdomspensioen van appellanten. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport over appellant van 8 juli 2015 en in een rapport over appellante van 17 augustus 2015. Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek heeft de Svb bij besluiten van 7 september 2015 het ouderdomspensioen van appellanten met ingang van 1 september 2015 herzien in een ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde.
Bij besluiten van 9 en 15 december 2015 (bestreden besluiten) heeft de Svb de bezwaren tegen de besluiten van 7 september 2015 ongegrond verklaard. Aan de bestreden besluiten ligt ten grondslag dat uit wat appellanten hebben verklaard over hun leefsituatie, niet blijkt dat sprake is van duurzaam gescheiden leven.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de vaste rechtspraak van de Raad over het toetsingskader bij artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW geoordeeld dat, gelet op de door appellanten aangedragen feiten en omstandigheden, geen sprake is van een situatie waarin ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt dat bij appellanten sprake is van duurzaam gescheiden leven.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken gekeerd. Zij hebben, evenals in bezwaar en beroep, opnieuw toegelicht waarom zij menen dat bij hun wel sprake is van duurzaam gescheiden leven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In geschil is of op 1 september 2015 bij appellanten sprake was van duurzaam gescheiden leven.
Artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW bepaalt dat als ongehuwd mede wordt aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
Artikel 9 van de AOW bepaalt in het eerste lid dat de AOW een bruto‑ouderdomspensioen kent:
a. voor de ongehuwde pensioengerechtigde;
b. voor de gehuwde pensioengerechtigde.
In het tweede lid is bepaald dat het ouderdomspensioen wordt afgeleid van het netto‑minimumloon per maand en in het vijfde lid dat dit ouderdomspensioen zodanig wordt vastgesteld dat het netto‑ouderdomspensioen per maand voor de ongehuwde pensioengerechtigde gelijk is aan 70% van het nettominimumloon en voor de gehuwde pensioengerechtigde gelijk is aan 50% van het nettominimumloon per maand.
Artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder b, van de AOW bepaalt dat de Svb, onverminderd wat elders in de wet is bepaald terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen en terzake van weigering van ouderdomspensioen, een dergelijk besluit herziet of intrekt indien anderszins het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Toetsingskader duurzaam gescheiden leven
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van
25 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2918) is van duurzaam gescheiden leven eerst sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 21 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2400) kan in het algemeen worden aangenomen dat na het sluiten van het huwelijk de betrokkenen de intentie hebben − al dan niet op termijn − een echtelijke samenleving aan te gaan, maar dat niet valt uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven moet worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt. Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om duurzaam gescheiden leven aan te nemen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van
9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932) kan de echtelijke samenleving bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. De motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet langer of niet opnieuw is verbroken, zijn voor de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven niet relevant (vergelijk de uitspraken van de Raad van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277 en 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093).
De Raad is met de rechtbank en de Svb van oordeel dat uit de van belang zijnde feiten en omstandigheden niet blijkt dat bij appellanten op 1 september 2015 sprake is van duurzaam gescheiden leven. De Raad gaat hierbij van het volgende uit. Appellant, op dat moment woonachtig in een huurwoning in Frankrijk, heeft op 25 juni 2015 het volgende verklaard. Als hij in Nederland is, verblijft hij in de recreatiewoning in [plaatsnaam] die gezamenlijk eigendom van appellanten is. Hij verblijft daar dan alleen. Hij heeft met appellante ongeveer drie keer per jaar contact en zo nu en dan gaan zij samen op vakantie. De woning in Frankrijk die van hem en appellante was, is verkocht, waarna hij iets tijdelijks is gaan huren in Frankrijk. Appellante heeft geholpen met de verhuizing. Appellante heeft op 13 augustus 2015 tegenover de Svb een reactie op de verklaring van appellant gegeven. Zij verklaarde nooit in Frankrijk te hebben gewoond, maar daar wel meerdere periodes te zijn geweest. Over de gezamenlijke vakantie verklaarde zij dat dit eenmaal per jaar is. De Raad is niet gebleken dat appellanten niet aan deze verklaringen kunnen worden gehouden. Verder is de Raad op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat de verhuizing van appellant na de verkoop van de gezamenlijke woning van appellanten in Frankrijk in februari 2015 plaatsvond en dat appellant de financiële lasten draagt van de recreatiewoning in [plaatsnaam]. Gezien al deze feiten en omstandigheden kan ten tijde hier van belang niet worden gezegd dat bij appellanten sprake was van een gewilde verbreking van de echtelijke samenleving. Nu appellanten op 1 september 2015 geen recht hadden op een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde, was de Svb gehouden dit ouderdomspensioen te herzien naar dat voor een gehuwde pensioengerechtigde.
Uit wat bij 4.4 is overwogen volgt dat de hoger beroepen niet slagen en dat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter, J.J.T. van den Corput en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 septmber 2019.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) H. Achtot
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.
rh