Centrale Raad van Beroep, 16-12-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3180, 17/1164 WIA
Centrale Raad van Beroep, 16-12-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3180, 17/1164 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 16 december 2021
- Datum publicatie
- 20 december 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2021:3180
- Zaaknummer
- 17/1164 WIA
Inhoudsindicatie
Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van werknemer onjuist heeft ingeschat. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit wordt als volgt geoordeeld. Het betoog over het gebrek aan equality of arms slaagt niet. In wat door appellante in hoger beroep naar voren is gebracht, wordt geen aanleiding gezien om daarover in deze zaak anders te oordelen. Appellante is daarmee voldoende in de gelegenheid gesteld de arbeidskundige grondslag van de besluitvorming van het Uwv aan te vechten, wat zij ook heeft gedaan. Onder verwijzing naar de door het Uwv genoemde uitspraken van de Raad van 10 januari 2019 en 13 februari 2019 en de uitspraak van 15 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1737, is ook in dit geding geen sprake van strijd met het vereiste van equality of arms. De conclusie van het Uwv dat op basis van de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, uitgaande van de FML van 12 augustus 2015 en het opleidingsniveau van werknemer, voor werknemer onvoldoende functies te duiden waren, wordt gevolgd. In hoger beroep heeft appellante geen nadere medische of andere informatie ingebracht op grond waarvan het standpunt van het Uwv niet zou kunnen worden gevolgd. Verder heeft het Uwv met de nadere toelichting over de geselecteerde en niet-geselecteerde functies inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd dat, indien uitsluitend wordt uitgegaan van het opleidingsniveau en de specifieke bekwaamheden van werknemer, in het bijzonder zijn analfabetisme, voldoende functies te duiden zijn met opleidingsniveau 1. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
Uitspraak
17 1164 WIA
Datum uitspraak: 16 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 december 2016, 16/325 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft H.E. Wonnink hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2020. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Het Uwv heeft vragen van de Raad beantwoord en rapporten van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend. Appellante heeft nadere reacties ingediend.
Met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb is gesloten.
OVERWEGINGEN
Appellante is eigen risicodrager voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). A (hierna: werknemer) is voor appellante werkzaam geweest als schoonmaker voor gemiddeld 40,14 uur per week. Hij heeft zich op 1 juni 2007 ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. In verband met een aanvraag op grond van de Wet WIA is werknemer door een verzekeringsarts onderzocht. Deze heeft de beperkingen van werknemer vastgesteld en neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 september 2010. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens geen functies kunnen duiden. Het Uwv heeft werknemer met ingang van 28 mei 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend, waarbij de mate van zijn arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Deze uitkering is per 28 maart 2012 omgezet naar een
WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is gebleven.
In het kader van een herbeoordeling heeft een verzekeringsarts werknemer op 12 augustus 2015 onderzocht en een FML opgesteld. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens onvoldoende passende functies voor werknemer kunnen duiden. Bij besluit van 24 augustus 2015 heeft het Uwv bepaald dat de werknemer onveranderd recht heeft op een WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 augustus 2015. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 24 december 2015 de FML van 12 augustus 2015 ongewijzigd gelaten. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 29 december 2015 het standpunt van de arbeidsdeskundige bevestigd dat onvoldoende passende functies te duiden zijn. Bij besluit van 30 december 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig geacht. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat, in aanvulling op het lichamelijk en psychisch onderzoek door de verzekeringsarts, er aanleiding was voor een aanvullend onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Van de door appellante gestelde discrepanties in het rapport van de verzekeringsarts is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van werknemer onjuist heeft ingeschat. Het Uwv heeft zich met de vastgestelde beperkingen kenbaar rekenschap gegeven van de lichamelijke en psychische klachten van werknemer en er is geen reden om aan te nemen dat het Uwv de hiermee verband houdende beperkingen heeft overschat. Het door appellante overgelegde arbeidskundige rapport van 25 maart 2016 en de nadien door appellante overgelegde aanvullende reacties bieden naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om aan de arbeidskundige beoordeling van het Uwv te twijfelen. De arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom onvoldoende passende functies gevonden werden. Het Uwv heeft terecht geconcludeerd dat werknemer volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de conclusie van de verzekeringsarts gedeeld dat, in vergelijking met de eerdere informatie/diagnoses vanuit de behandelende sector, sprake is van verbetering, dat de diagnoses op dit vlak in stand worden gehouden door omgevingsfactoren en dat, ondanks het feit dat i-psy geen uitspraken doet over de prognose, verbetering is te verwachten indien de omgevingsfactoren stabiliseren. Gelet op de brief van i-psy van 16 juni 2015 (bedoeld is: 18 juni 2015) heeft de rechtbank deze conclusie niet onjuist geacht.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat het oordeel van het Uwv over de beperkingen en de prognose niet berust op een gedegen onderzoek, een adequate afweging en een complete motivering. Appellante heeft daarbij de vraag gesteld of de verzekeringsarts vanuit medisch perspectief een complexe psychiatrische beoordeling over nu en de toekomst kan maken op basis van een gesprek met een werknemer die de Nederlandse taal niet machtig is. Verder heeft appellante aangevoerd dat het Uwv en de rechtbank bij de vraag of de werknemer duurzaam arbeidsongeschikt is ten onrechte de op het individu gerichte behandeling en de te behalen verbetering buiten de beoordeling hebben gelaten.
Appellante meent verder dat werknemer, gelet op de combinatie van medische en arbeidskundige factoren, niet meer in arbeid zal participeren. Nu werknemer niet duurzaam volledig arbeidsongeschikt is geacht door het Uwv, wordt appellante financieel benadeeld vanwege de kosten en de re-integratieplicht voor een werknemer die nooit meer zal terugkeren op de arbeidsmarkt. Daarbij komt dat het Claimbeoordelings- en borgingssysteem (CBBS) als systeem en het gebrek aan transparantie daarvan een adequate beoordeling van de WIA-beoordeling in de weg staat. De WIA-beoordeling is voor een werkgever, die zoekt naar de laagst mogelijke mate van arbeidsongeschiktheid, niet controleerbaar en transparant. Het CBBS is als hulpmiddel op zichzelf een adequaat systeem, maar de vulling en de uitvoeringspraktijk niet. In dit verband heeft appellante haar twijfels uitgesproken over de adequate vulling van het CBBS voor de uitvoerende functies op opleidingsniveau 1 en 2, waarbij zij de vraag heeft opgeworpen of voor analfabeten, zoals werknemer, wel functies te duiden zijn. Appellante heeft gesteld dat zij mogelijk als enige werkgever in Nederland werk aanbiedt voor analfabeten door te werken met pictogrammen in plaats van tekst, maar dat analfabeten elders op de arbeidsmarkt niet aan het werk komen. Voor appellante is het dan ook noodzakelijk te weten hoe het CBBS is gevuld, omdat indien blijkt dat ook in de toekomst op arbeidskundige gronden geen functies te duiden zijn, in dat geval sprake is van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid. Door het gebrek aan transparantie en controleerbaarheid van de beoordeling is geen sprake van ‘equality of arms’.
Nadat het Uwv in hoger beroep nadere gegevens uit het CBBS heeft ingediend, heeft appellante aan de hand van die stukken gesteld dat voor een werknemer zoals werknemer, met een lichte beperking en die ongeschoold is en niet kan lezen, onvoldoende functies in het CBBS zitten om tot een schatting te komen. Appellante heeft gesteld dat ook in functies met opleidingsniveau 1 vaak moet kunnen worden gelezen. Ook het lezen van etiketten of het werken volgens tekening verreist een leesvaardigheid van eind basisschool. Een arbeidsdeskundige doet ten onrechte hiernaar geen onderzoek. Appellante heeft gesteld dat ook met de nadere toelichting van het Uwv in hoger beroep en de gegevens uit het CBBS nog steeds niet voldoende transparantie is gegeven door niet alle gegevens van de 28 SBC-codes met opleidingsniveau 1 te verstrekken. Appellante heeft in dit verband gewezen op de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 juni 2021, waarin de minister onder meer heeft opgemerkt dat hij op basis van de analyse van het Uwv uitbreiding van het aantal functies op opleidingsniveau 1 niet zinvol acht. Volgens appellante maakt deze brief duidelijk dat de minister zich laat adviseren door het Uwv en onvoldoende op de hoogte is van de toepasselijke wet- en regelgeving en de uitvoeringspraktijk.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft verwezen naar uitspraken van de Raad van 10 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:183 en van 13 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:606. Daarbij heeft het Uwv opgemerkt dat de vraag of een functie geschikt is voor een laaggeletterde werknemer in het CBBS niet wordt beschreven in de functiebeschrijving. Deze vraag is ter beoordeling van de arbeidsdeskundige op grond van de specifieke situatie van een betrokkene. Daarbij heeft het Uwv gesteld dat voor ongeschoolde personen voldoende functies in het CBBS zitten. Functies met opleidingsniveau 1 zijn vaak eenvoudige productiematige functies die ook iemand met een beperkte lees- en vaardigheid in de Nederlandse taal doorgaans geacht wordt te kunnen vervullen. Daarbij speelt een rol dat betrokkenen vaak jarenlang op de arbeidsmarkt hebben gefunctioneerd, zodat zij vaak over vaardigheden beschikken zoals het verstaan en spreken op eenvoudig niveau met alledaags woordgebruik dat in arbeid relevant is om bijvoorbeeld een opdracht of waarschuwing te kunnen begrijpen. Dat geldt ook voor laaggeletterden en analfabeten, met dien verstande dat problemen met schriftelijke instructies zo nodig opgelost kunnen worden door middel van visuele instructies of mondelinge instructies op eenvoudig niveau. Van een arbeidskundig duurzaamheidsbegrip, zoals appellante dat voor ogen heeft, heeft de wetgever bewust afgezien, door de woorden ‘en arbeidskundig’ (na het woord ‘medisch’) te laten vervallen in de leden 2 en 3 van het (ontwerp-) artikel 4 van de Wet WIA. Het Uwv heeft dan ook niet beoordeeld of functies die op de datum in geding niet naar de krachten van werknemer zijn berekend, in theorie voor werknemer geschikt zouden kunnen zijn.
Het Uwv heeft met rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 juli 2019 en 15 maart 2021 een nadere toelichting op de functieduiding gegeven. Het Uwv heeft op basis daarvan geconcludeerd dat er nog maar één SBC-code met voldoende functies geschikt was voor werknemer, zodat hij als volledig arbeidsongeschikt is aangemerkt. Anderzijds blijkt uit deze rapporten volgens het Uwv dat er binnen alle 28 SBC-codes op opleidingsniveau 1 functies voorkomen die in theorie geschikt voor werknemer zouden kunnen zijn als alleen gekeken wordt naar zijn specifieke opleidingsniveau en bekwaamheden. Bij een verbetering van de medische belastbaarheid is er daarom de gerechtvaardigde aanname dat meer passende functies zijn te duiden waarmee vaststelling van een lagere arbeidsongeschiktheid dan 80 tot 100% tot de mogelijkheden behoort.
4. De Raad oordeelt als volgt.
Ter beoordeling staat of het Uwv werknemer terecht per 24 augustus 2015 volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van de Wet WIA heeft geacht.
Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van werknemer onjuist heeft ingeschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, onder verwijzing naar eerdere rapporten van 24 december 2015 en 3 maart 2016, in hoger beroep in een rapport van 18 juli 2017 nader toegelicht dat bij adequate behandeling en adequaat herstelgedrag verbetering van de belastbaarheid van werknemer in de rubrieken I en II, maar ook in de rubrieken IV en V van de FML mogelijk is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij overwogen dat werknemer voor zijn psychische klachten behandelingen bij i-psy en de huisarts volgt en daarvoor medicatie gebruikt, dat de psychische klachten in de loop van de tijd duidelijk zijn verbeterd en dat bij het handhaven van deze behandeling de psychische klachten verder kunnen afnemen. Verder is sprake van aspecifieke lichamelijk klachten, die niet gebaseerd zijn op een stabiele of progressieve aandoening. Het standpunt van het Uwv dat werknemer op medische gronden niet duurzaam volledig arbeidsongeschikt is, wordt daarom gevolgd.
Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit wordt als volgt geoordeeld. Het betoog over het gebrek aan equality of arms slaagt niet. In geschillen over de arbeidsongeschiktheidswetten heeft de Raad herhaaldelijk onderkend dat een belanghebbende werkgever niet veel anders kan dan trachten aannemelijk te maken dat het onderzoek van het Uwv onvoldoende is geweest of dat de door het Uwv gegeven motivering de beslissing niet kan dragen, waardoor de werkgever niet op geheel gelijke voet als een werknemer en het Uwv aan het geding kan deelnemen. De Raad heeft eveneens eerder overwogen (zie onder meer de uitspraken van 20 juli 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AB2857 en van 21 november 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AF5675) dat dit de werkgever niet in een wezenlijk nadeliger positie brengt ten opzichte van de andere partijen als bedoeld in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, zodat van een schending van de artikelen 6 en 13 van het EVRM geen sprake is. Wel is het zo dat de aard van de betrokken belangen meebrengt dat het Uwv het besluit over die arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk moet motiveren (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4292).
Eveneens volgens vaste rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraken van 8 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AS9343 en van 7 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1407) is het CBBS in beginsel rechtens aanvaardbaar te achten als ondersteunend systeem en ondersteunende methode bij de beoordeling of, en zo ja in welke mate, iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten. In deze rechtspraak ligt tevens besloten dat de omstandigheid dat het Uwv middels het CBBS beschikt over gegevens die voor de betrokkene niet alle kenbaar zijn, geen strijd oplevert met het uit artikel 6, eerste lid, van het EVRM voortvloeiende vereiste van equality of arms en met het beginsel van fair play.
In wat door appellante in hoger beroep naar voren is gebracht, wordt geen aanleiding gezien om daarover in deze zaak anders te oordelen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met rapporten van 3 juli 2019 en 15 maart 2021 en de aanvullende stukken omtrent de functieduiding een nadere toelichting op de functieduiding gegeven. Gelet op deze door het Uwv gegeven informatie en toelichting over de geselecteerde en niet-geselecteerde functies kan niet worden gezegd dat sprake is van besluitvorming die als gevolg van niet kenbare keuzes, gegevens en aannames onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar is. Appellante is daarmee voldoende in de gelegenheid gesteld de arbeidskundige grondslag van de besluitvorming van het Uwv aan te vechten, wat zij ook heeft gedaan. Onder verwijzing naar de door het Uwv genoemde uitspraken van de Raad van 10 januari 2019 en 13 februari 2019 en de uitspraak van 15 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1737, is ook in dit geding geen sprake van strijd met het vereiste van equality of arms.
Het Uwv heeft de arbeidskundige beoordeling van werknemer als volgt toegelicht. Bij de automatische voorselectie waren 4305 functies verworpen op grond van het opleidingsniveau en van de resterende 428 functies met opleidingsniveau 1, onderverdeeld in 28 SBC-codes, vielen vervolgens 354 functies af op grond van arbeidspatroon (nachtarbeid), aantal arbeidsplaatsen (minder dan drie arbeidsplaatsen) en met name de belastbaarheid van werknemer. Na de automatische voorselectie resteerden dus 74 functies, behorend bij negen SBC-codes, die potentieel voor werknemer geschikt waren. Het Uwv heeft in hoger beroep een uitdraai uit het CBBS van deze 74 functies en een overzicht van alle 28 SBC-codes met functies met opleidingsniveau 1 overgelegd. Uiteindelijk zijn bij de automatische voorselectie alleen de functie van soldeerder (SBC-code 111171) en de functie van medewerker bloemzaadproductie (SBC-code 111010) als mogelijk passend geselecteerd. De functie van soldeerder is alsnog na onderzoek door de arbeidsdeskundige niet daadwerkelijk passend geacht, op grond van de overweging dat werknemer niet in staat is orderkaarten te kunnen lezen.
Het Uwv heeft gesteld dat als alleen wordt gekeken naar het specifieke opleidingsniveau en de specifieke bekwaamheden van werknemer, binnen alle 28 SBC-codes op opleidingsniveau 1 functies zitten die in theorie wel geschikt zouden kunnen zijn voor werknemer. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft over het opleidingsniveau en de bekwaamheden van werknemer het volgende vermeld. Uit de beschikbare dossiergegevens blijkt dat werknemer oorspronkelijk van Marokko komt. Hij heeft daar voor zover bekend basisonderwijs niet voltooid. Ook blijkt dat hij analfabeet is. Hij kan niet lezen, schrijven, lezen en rekenen. Communicatie met hem verloopt via tolk en verloopt moeizaam. Er is een bepaalde graad van verstandelijke beperking. Werknemer beheerst het Nederlands niet, hij spreekt enigszins Frans en spreekt verder als moedertaal Marokkaans/Arabisch. Hij heeft geen rijbewijs. Hij volgde in 2000 een inburgeringscursus in Nederland. Gedurende de periode 1992-1999 heeft hij in Frankrijk gewerkt in de tuinbouw en nadien in Nederland vanaf 2000 tot uitval in 2007 als schoonmaker, laatstelijk als schoonmaker op een NS-station. Rekening houdend met voorgaande gegevens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat werknemer is aangewezen op ongeschoolde werkzaamheden waarin opdrachten alleen mondeling worden verstrekt dan wel instructies en veiligheidsvoorschriften kunnen worden gelezen via beeldtaal. Uitgaande van deze gegevens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het opleidingsniveau vastgesteld op lager dan voltooid basisonderwijs met een beperkt aanwezig leervermogen en rekening houdend hiermee is het opleidingsniveau voor de functieduiding gesteld op niveau 1. Verder heeft arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat werknemer gelet op zijn langdurige arbeidsverleden als schoonmaker bij de NS over ten minste algemeen gebruikelijk bekwaamheden beschikt en dat hij in staat is om met machines te werken. Voor de kennis van de Nederlandse taal van werknemer is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uitgegaan van wat onder de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal als bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten wordt verstaan: het verstaan en spreken van de Nederlandse taal voor zover dit nodig is bij de functies waarvoor geen opleiding dan wel een opleidingsniveau tot afgerond basisonderwijs vereist is.
Uitgaande van deze gegevens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat werknemer geschikt is voor de functie van medewerker bloemzaadproductie (SBC-code 111010). In deze functie worden geen opleidingseisen gesteld en is lezen geen vereiste vaardigheid. Bij het vergelijken van de code van de stuifmeelbuisjes is geen sprake van lezen maar van het vergelijken van tekens. Het inwerken gaat met een instructievideo en de dagelijkse instructies worden mondeling gegeven. Indien wordt afgezien van de belastbaarheid van werknemer en als alleen wordt gekeken naar het specifieke opleidingsniveau en de taalbeheersing van werknemer heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van een aantal functies met opleidingsniveau 1 bezien of deze voor werknemer geschikt zijn. Hij heeft geconcludeerd dat werknemer in dat geval ook geschikt is voor de functie van verpakkingsmedewerker (SBC-code 111190). In deze functie is lezen niet vereist, maar gaat het om het kunnen begrijpen van pictogrammen, beeldtaal. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep meent dat werknemer gelet op zijn jarenlange werkervaring daartoe in staat is. Ook de functies van medewerker kameronderhoudservice (SBC-code 111332), medewerker beddencentrale
(SBC-code 111112), productiemedewerker wasserij (SBC-code 111161) en sorteerder
(SBC-code 111340) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geschikt geacht, omdat in deze functies geen opleidingseisen worden gesteld, geen sprake is van schriftelijke communicatie en werknemer in staat is gebleken met machines te werken.
De conclusie van het Uwv dat op basis van de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, uitgaande van de FML van 12 augustus 2015 en het opleidingsniveau van werknemer, voor werknemer onvoldoende functies te duiden waren, wordt gevolgd. In hoger beroep heeft appellante geen nadere medische of andere informatie ingebracht op grond waarvan het standpunt van het Uwv niet zou kunnen worden gevolgd.
Verder heeft het Uwv met de nadere toelichting over de geselecteerde en nietgeselecteerde functies inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd dat, indien uitsluitend wordt uitgegaan van het opleidingsniveau en de specifieke bekwaamheden van werknemer, in het bijzonder zijn analfabetisme, voldoende functies te duiden zijn met opleidingsniveau 1. Het standpunt van appellante dat werknemer niet in staat zou zijn tekens te vergelijken of het kunnen begrijpen van pictogrammen (beeldtaal) en dat het beperkte leer- en leesvermogen door het Uwv wordt genegeerd, wordt niet gevolgd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op grond van de specifieke omstandigheden van werknemer, die als schoonmaker bij de NS heeft gewerkt met veegmachines, voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat werknemer hiertoe in staat is. Nu het Uwv heeft toegelicht dat voldoende functies te duiden zijn met opleidingsniveau 1, is een uitdraai van alle functies binnen de 28 SBC-codes met opleidingsniveau 1, zoals door appellante verzocht, niet nodig.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en M.E. Fortuin als leden, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2021.
(getekend) E. Dijt
(getekend) S.C. Scholten