Home

Centrale Raad van Beroep, 17-05-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:959, 22/2785 WIA

Centrale Raad van Beroep, 17-05-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:959, 22/2785 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
17 mei 2023
Datum publicatie
24 mei 2023
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:959
Zaaknummer
22/2785 WIA

Inhoudsindicatie

Vaststelling ingangsdatum IVA-uitkering op 25 februari 2020. Geen bijzonder geval. Betrokkene heeft niet onderbouwd dat zij, wat de verlate aanvraag of verzoek om herbeoordeling betreft, redelijkerwijs gesproken niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest.

Uitspraak

22/2785 WIA

Datum uitspraak: 17 mei 2023

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 juli 2022, 21/2529 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

[betrokkene] te [vestigingsplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld en aanvullende gronden van het hoger beroep ingediend.

Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2023. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigde] .

OVERWEGINGEN

1.1. Het Uwv heeft de (ex-)werknemer van betrokkene bij besluit van 16 mei 2012 met ingang van 21 juni 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Het bezwaar van betrokkene hiertegen heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 11 januari 2013 ongegrond verklaard. Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Bij besluit van 17 december 2013 is deze uitkering met ingang van 15 maart 2014 gewijzigd in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Tegen dit besluit zijn ook geen rechtsmiddelen aangewend.

1.2. Op 25 februari 2021 heeft betrokkene een verzoek om herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de (ex-)werknemer aangevraagd. Naar aanleiding hiervan heeft het Uwv, op basis van een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundige beoordeling, vastgesteld dat de (ex-)werknemer van betrokkene volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 25 mei 2021 heeft het Uwv de (ex-)werknemer met ingang van 29 maart 2021 in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering. Naar aanleiding van het bezwaar dat betrokkene hiertegen heeft gemaakt, heeft het Uwv opnieuw een verzekeringsgeneeskundige beoordeling verricht. Het Uwv heeft bij besluit van 9 september 2021 (bestreden besluit) het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 25 mei 2021 gegrond verklaard en diens (ex-)werknemer met ingang van 25 februari 2020 in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. De rechtbank heeft ten aanzien van de ingangsdatum van het recht op IVA-uitkering van de (ex-)werknemer van betrokkene geoordeeld dat het Uwv niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA. Hiertoe is overwogen dat de verzekeringsarts op 1 mei 2012 heeft gerapporteerd dat een medisch heronderzoek aan de orde is over 8 maanden. Ondanks het feit dat de Wet WIA het Uwv niet verplicht tot een heronderzoek, is de rechtbank er op grond van de memorie van toelichting bij de Wet WIA van uitgegaan dat in beginsel een professioneel heronderzoek zal plaatsvinden als dat door een verzekeringsarts of

arbeidsdeskundige met een concrete datum is aangegeven. Het Uwv heeft volgens de rechtbank reeds daarom onzorgvuldig gehandeld door niet in januari 2013 een heronderzoek te verrichten. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 31 augustus 2021 gerapporteerd dat de (ex-)werknemer van betrokkene (al) met ingang van 1 mei 2012 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dat is met name gebaseerd op (medische) informatie die al in 2012 voorhanden was en waaruit bleek dat de (ex-)werknemer van betrokkene was uitbehandeld voor zijn armklachten. De rechtbank acht de kans reëel dat, indien eerder heronderzoek gedaan was, reeds daarbij zou zijn geconstateerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer duurzaam is. Dat betrokkene hierover niet eerder aan de bel heeft getrokken, kan hem niet worden tegengeworpen. Aannemelijk is namelijk dat betrokkene niet over genoemde medische informatie heeft beschikt en daarvan ook niet hoefde te weten. Dit betekent volgens de rechtbank overigens niet zonder meer dat het Uwv bij de toekenning van de IVA-uitkering had moeten teruggaan tot de door betrokkene beoogde datum van 1 januari 2013. Nu uitgegaan moet worden van een bijzonder geval dient het Uwv volgens de rechtbank op grond van een belangenafweging een ingangsdatum te bepalen. Daarbij mag een rol spelen dat noch betrokkene noch de (ex-)werknemer bezwaar hebben gemaakt tegen de toekenning van een WGA-loonaanvullingsuitkering met ingang van 15 maart 2014. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak, waarbij ook de (ex-)werknemer als belanghebbende bij de ingangsdatum van diens uitkering moet worden betrokken.

3.1. Het Uwv heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet deugdelijk is gemotiveerd dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA. Het Uwv voert hiertoe allereerst aan dat het niet uitvoeren van een geplande professionele herbeoordeling geen gebrek betreft. Er bestaat immers voor het Uwv geen wettelijke verplichting om tot herbeoordeling over te gaan. Daarnaast gaat de rechtbank er volgens het Uwv aan voorbij dat op grond van artikel 64, elfde en twaalfde lid, van de Wet WIA, behoudens de aanwezigheid van een bijzonder geval, het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld over perioden verder gelegen dan 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag is ingediend. Is geen sprake van een bijzonder geval, dan wordt de IVA-uitkering toegekend per de datum van 52 weken voorafgaand aan de aanvraagdatum van de herbeoordeling. Op grond van vaste rechtspraak dient het begrip "bijzonder geval" naar zijn aard restrictief te worden uitgelegd. De bewijslast dat hiervan sprake is ligt bij de aanvrager of bij betrokkene, maar niet bij het Uwv. Volgens het Uwv heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het Uwv dient aan te tonen dat geen sprake is van een bijzonder geval. Reeds op die grond komt de uitspraak van de rechtbank voor vernietiging in aanmerking, aldus het Uwv.

3.2. Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.1. In artikel 64, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat het Uwv op aanvraag vaststelt of recht op een uitkering op grond van artikel 47 (een IVA-uitkering) ontstaat.

4.1.2. Op grond van artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA kan het recht op een uitkering op

grond van deze wet niet worden vastgesteld over een periode gelegen voor 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het Uwv kan voor bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken.

4.1.3. Op grond van artikel 64, twaalfde lid, van de Wet WIA is het elfde lid van dit artikel

van overeenkomstige toepassing indien het recht op uitkering op grond van deze wet later ontstaat dan wel herleeft of indien de uitkering op grond van deze wet wordt verhoogd.

4.1.4. In de memorie van toelichting bij de totstandkoming van artikel 64, twaalfde lid, van de Wet WIA is het volgende vermeld:

“Omdat het recht op uitkering of de hoogte van de uitkering op grond van deze wet niet alleen op aanvraag kan herleven respectievelijk worden gewijzigd, maar ook ambtshalve, wordt in het nieuwe twaalfde lid geregeld dat het elfde lid van overeenkomstige toepassing is wanneer geen sprake is van een aanvraag. Daardoor kan de herleving of het later ontstaan van het recht dan wel de verhoging van de uitkering niet vroeger ingaan dan 52 weken voorafgaand aan de dag waarop het UWV heeft vastgesteld dat daarvan sprake is. Hiermee wordt aangesloten bij de overige arbeidsongeschiktheidswetten, waar deze beperking in terugwerkende kracht op vergelijkbare wijze is geregeld.”

4.1.5. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling volgt dat dit artikel is afgeleid van – onder meer – artikel 35, tweede lid, van de WAO (Kamerstukken II, 2004/05, 30 034, nr. 3, blz. 196). Naar vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld zijn uitspraak van

7 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3097, kan van een bijzonder geval in de zin van artikel 35, tweede lid, van de WAO, sprake zijn, indien de betrokken verzekerde wat de verlate aanvraag betreft redelijkerwijs gesproken niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest. Er bestaat geen aanleiding om ten aanzien van artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA in andere zin te oordelen.

4.1.6. De vraag of sprake is van een bijzonder geval wordt op grond van vaste rechtspraak restrictief uitgelegd. Op grond van vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN7819) zal een betrokkene/de werkgever ter zake van de late aanvraag redelijkerwijs geacht worden niet in verzuim te zijn geweest indien het de verzekerde – mede als gevolg van zijn medische situatie – aan inzicht in de ernst, de aard en de duurzaamheid van zijn medische problematiek heeft ontbroken en om die reden heeft nagelaten eerder een aanvraag in te dienen.

Het geschil

4.2.

Tussen partijen is niet in geschil dat de volledige arbeidsongeschiktheid van de (ex-)werknemer van betrokkene niet alleen op 29 maart 2021, maar ook in 2012 al duurzaam was. In geschil is of het Uwv de ingangsdatum van de IVA-uitkering terecht heeft vastgesteld op 25 februari 2020, 52 weken voorafgaand aan het verzoek om herbeoordeling van 25 februari 2021.

Toepassing artikel 64 Wet WIA

4.3.

In een situatie als de onderhavige, waarin de werkgever het Uwv verzoekt de arbeidsongeschiktheid van de (ex-)werknemer te beoordelen, is artikel 64, elfde en twaalfde lid, van de Wet WIA van toepassing. Het twaalfde lid gaat over de situatie waarin het recht op uitkering later ontstaat of herleeft of de uitkering wordt verhoogd zonder dat daaraan een aanvraag van de verzekerde ten grondslag ligt, bijvoorbeeld als het Uwv daartoe ambtshalve besluit of bij een verzoek om herbeoordeling door de (ex-)werkgever. Als er geen sprake is van een aanvraag van de verzekerde, wordt in het twaalfde lid geregeld dat het elfde lid van overeenkomstige toepassing is. Daardoor kan de herleving of het later ontstaan van het recht of de verhoging van de uitkering ook in dat geval niet eerder ingaan dan 52 weken voorafgaand aan de dag waarop het Uwv dat heeft vastgesteld dat daarvan sprake is. Dit betekent dus dat het recht op een IVA-uitkering van de (ex-)werknemer weliswaar op grond van artikel 48 van de Wet WIA per 1 mei 2012 zou zijn ontstaan, nu vanaf die datum is vastgesteld dat sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, maar dat ook in het geval van een verzoek om herbeoordeling door betrokkene als werkgever de uitkering vanwege de beperkende werking van artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA niet kan worden toegekend per die datum, tenzij er sprake is van een bijzonder geval.

Is sprake van een bijzonder geval?

4.4.1.

Het Uwv heeft terecht geen bijzonder geval aanwezig geacht, op grond waarvan de IVA-uitkering van de (ex-)werknemer van betrokkene eerder dan 25 februari 2020 zou kunnen ingaan. Hiertoe wordt als volgt geoordeeld.

4.4.2.

Het feit dat de verzekeringsarts in het rapport van 1 mei 2012 heeft aangegeven dat binnen acht maanden een herbeoordeling zal moeten plaatsvinden is, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, geen omstandigheid die een bijzonder geval oplevert in de zin van artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA. Daarbij is van belang dat op het Uwv geen wettelijke verplichting rust om tot herbeoordeling over te gaan. Verwezen wordt naar uitspraken van de Raad van 25 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2485, en 10 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2337. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 31 augustus 2021 appellant per 1 mei 2012 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt acht, maakt dit niet anders.

4.4.3.

Daarbij heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het Uwv niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat geen sprake is van een bijzonder geval. De bewijslast dat sprake is van een bijzonder geval ligt bij de aanvrager of, zoals in dit geval, bij betrokkene die heeft verzocht om een herbeoordeling. Verwezen wordt naar de uitspraken van 4 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1758, en 11 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:44.

4.4.4.

Er bestaat geen aanleiding te oordelen dat sprake is van een bijzonder geval. Betrokkene heeft niet onderbouwd dat zij, wat de verlate aanvraag of verzoek om herbeoordeling betreft, redelijkerwijs gesproken niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest. Van een situatie als omschreven in 4.1.6 is niet gebleken. Daarnaast kan niet worden ingezien, anders dan de rechtbank heeft overwogen, dat betrokkene niet eerder aan de bel heeft kunnen trekken en een herbeoordeling heeft kunnen aanvragen. Of betrokkene hierbij al dan niet over medische informatie heeft kunnen beschikken speelt hierbij geen belemmerende rol. Een verzoek om herbeoordeling kan immers ook worden ingediend zonder onderbouwende medische informatie.

4.5.

Uit het voorgaande volgt dat het Uwv de ingangsdatum van de IVA-uitkering van de (ex-)werknemer van betrokkene terecht heeft vastgesteld op 25 februari 2020.

4.6.

Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit zal ongegrond worden verklaard.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

vernietigt de aangevallen uitspraak;

-

verklaart het beroep tegen het besluit van 9 september 2021 ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling als voorzitter en C.F.E. van Olden-Smit en J.D. Streefkerk als leden, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2023.

(getekend) T. Dompeling

(getekend) C.G. van Straalen