Centrale Raad van Beroep, 02-03-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:398, 17/1459 WIA
Centrale Raad van Beroep, 02-03-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:398, 17/1459 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 2 maart 2023
- Datum publicatie
- 8 maart 2023
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2023:398
- Zaaknummer
- 17/1459 WIA
Inhoudsindicatie
Afspiegeling en controleerbaarheid CBBS. Equality of arms. Opleidingsniveau 1.
Uitspraak
17 1459 WIA
Datum uitspraak: 2 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
30 december 2016, 16/2068 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft H.E. Wonnink, arts-gemachtigde, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 22/660 ZW plaatsgehad op 19 januari 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door Wonnink, [naam 1] , [naam 2] en mr. S.J. Heijtlager. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Praagman, A.M.M. Schalkwijk, mr. J.M. Breevoort, A. Altena en K.H. Adamsky. In de zaak 22/660 ZW is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
[Naam] (ex-werkneemster) is laatstelijk als schoonmaakster werkzaam geweest bij appellante gedurende 13,04 uur per week. Op 5 december 2013 heeft ex-werkneemster zich ziek gemeld.
In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft ex-werkneemster het spreekuur bezocht van een
verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat ex-werkneemster belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele
Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 oktober 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat ex-werkneemster niet meer geschikt is voor haar laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geduid en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid van ex-werkneemster berekend op 2,76%. Bij besluit van 12 november 2015 heeft het Uwv geweigerd aan ex-werkneemster met ingang van 3 december 2015 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Ex-werkneemster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich kunnen verenigen met de door de primaire verzekeringsarts opgestelde FML. De belastbaarheid van ex-werkneemster kan op langere termijn toenemen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, anders dan de primaire arbeidsdeskundige, vastgesteld dat voor ex-werkneemster opleidingsniveau 1 geldt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens voor ex-werkneemster onvoldoende functies kunnen duiden en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 80-100%.
Op 25 april 2016 is aan ex-werkneemster en appellante meegedeeld dat het Uwv voornemens is ex-werkneemster met ingang van 3 december 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering toe te kennen en de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen op 80 tot 100%. Met dit voornemen heeft appellante zich niet kunnen verenigen. Zij is van mening dat ex-werkneemster minder dan 35% arbeidsongeschikt is dan wel in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering en heeft in dit verband gewezen op haar financieel belang in deze zaak. In een aanvullend rapport van 23 mei 2016, waarin zij is ingegaan op de gronden van appellante, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het standpunt gehandhaafd dat er onvoldoende functies voor ex-werkneemster kunnen worden geduid. Voorts heeft zij laten weten dat de functie van medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) passend is en dat de functies van inpakker (SBC-code 111190) en productiemedewerker (SBC-code 111171) in de toekomst, bij een verbetering van de belastbaarheid, passend kunnen worden.
Bij besluit van 24 mei 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van ex-werkneemster tegen het besluit van 12 november 2015 gegrond verklaard en haar per 3 december 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%.Ex-werkneemster is volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het Uwv de beperkingen van ex-werkneemster heeft onderschat. Evenmin bestaat reden voor het oordeel dat de beperkingen als duurzaam moeten worden beschouwd. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in voldoende mate heeft aangetoond dat ex-werkneemster niet geschikt is voor haar eigen werk en dat het opleidingsniveau terecht is vastgesteld op 1. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in het standpunt dat volledig arbeidsongeschikten met opleidingsniveau 1 uit praktische overwegingen duurzaam arbeidsongeschikt moeten worden geacht. Met het standpunt van het Uwv dat, uitgaande van de voor ex-werkneemster vastgestelde belastbaarheid en het voor haar vastgestelde opleidingsniveau 1, onvoldoende functies voor ex-werkneemster konden worden geduid heeft de rechtbank zich kunnen verenigen. De beroepsgrond dat het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) nauwelijks beschikt over functies met opleidingsniveau 1 slaagt niet. Er zijn in het CBBS ruim 400 functies als potentieel geschikt aangemerkt. De beroepsgrond dat appellante wordt benadeeld omdat zij vooral ongeschoold personeel in dienst heeft, slaagt evenmin. Volgens de rechtbank moet deze discussie niet in deze procedure worden gevoerd, maar is het aan de wet- en regelgever om eventuele onredelijke en niet beoogde effecten van de in de Wet WIA neergelegde uitgangspunten teniet te doen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat ex-werkneemster terecht een WIA-uitkering is toegekend.
In hoger beroep heeft appellante samengevat aangevoerd dat het functiebestand in het CBBS geen goede afspiegeling vormt van de arbeidsmarkt. Het CBBS is onvoldoende gevuld met geschikte functies op opleidingsniveau 1, zodat ten onrechte geen functies kunnen worden geduid voor ex-werkneemster. Appellante heeft verder gesteld dat het duiden van functies middels het CBBS niet transparant en controleerbaar is en dat daardoor haar belangen als werkgever onvoldoende gewaarborgd zijn. De arbeidsdeskundigen hebben de vrijheid om eigen keuzes te maken om functies al dan niet te verwerpen. Appellante heeft daarom betoogd dat zij, om wapengelijkheid te bereiken, toegang zou moeten krijgen tot het CBBS om te kunnen controleren of dit adequaat is gevuld en of terecht geen functies kunnen worden geduid. Tot slot heeft appellante aangevoerd dat ex-werkneemster moet worden aangemerkt als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt, omdat het gelet op haar opleidingsniveau en analfabetisme niet in de rede ligt dat voor haar, mede gelet op de aangenomen beperkingen, op korte termijn functies geduid kunnen worden.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv is van mening dat de arbeidskundige beoordeling op een juiste en inzichtelijk gemotiveerde wijze heeft plaatsgevonden en dat geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Daarbij heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat geen toegang wordt verleend tot het CBBS, maar dat appellante in deze zaak de beschikking heeft gekregen over alle van belang zijnde gegevens.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Gelet op wat ter zitting is besproken, stelt de Raad vast dat alleen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit in geschil is.
De beroepsgrond dat het CBBS onvoldoende is gevuld met functies op opleidingsniveau 1 en dat daardoor ten onrechte geen functies kunnen worden geduid voor ex-werkneemster slaagt niet. Het Uwv heeft inzichtelijk en gemotiveerd onderbouwd dat het functiebestand in het CBBS een voldoende afspiegeling vormt van de arbeidsmarkt en voldoende functies op opleidingsniveau 1 bevat. Het Uwv maakt voor de vulling van het CBBS gebruik van de meest recente gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Ter zitting heeft het Uwv algemene informatie over de vulling en actualisering van het CBBS verstrekt. De arbeidskundig analisten van het Uwv houden het CBBS actueel door bij werkgevers regelmatig (her)onderzoek (werkplekonderzoek) te doen naar in het CBBS opgenomen of op te nemen functiebeschrijvingen. De arbeidskundig analisten gaan bij de functiebeschrijvingen uit van de minimale eisen die werkgevers in de praktijk stellen aan de personen die de functies gaan verrichten. Het gevolg van zulk (her)onderzoek is dat functies in het CBBS worden gehandhaafd of aangepast, verdwijnen of worden toegevoegd. Het aantal functies in het CBBS op opleidingsniveau 1 is over het algemeen constant. Op 1 januari 2015 ging het om 27 SBC-codes met 389 functies, op 1 januari 2016 ging het om 29 SBC-codes met 438 functies, op 1 januari 2017 ging het om 31 SBC-codes met 450 functies, op 1 januari 2018 ging het om 32 SBC-codes met 429 functies en op 1 januari 2019 ging het om 32 SBC-codes met 440 functies. Daarbij komt dat sprake is van een evenwichtige verdeling van het aantal SBC-codes met bijbehorende functies op opleidingsniveau 1 en het aantal mensen met opleidingsniveau 1 voor wie een WIA-beoordeling met behulp van het CBBS wordt uitgevoerd. Het CBBS bevatte op 1 april 2017 in totaal 239 SBC-codes met 5145 functies. Het betrof 30 SBC-codes (12,55% van het totaal aantal SBC-codes) met 460 functies (8,94% van het totaal aantal functies) op opleidingsniveau 1. In de periode van 1 januari 2015 tot 1 april 2017 werd voor 115.600 WIA-cliënten een functieselectie uit het CBBS uitgevoerd. Daarvan hadden 1823 mensen opleidingsniveau 1 (1,6%). Appellante heeft niet nader onderbouwd waarom zij, gegeven deze informatie, de vulling van het CBBS op opleidingsniveau 1 niet afdoende acht.
De beroepsgronden over de controleerbaarheid en inzichtelijkheid van het CBBS, de functieduiding door de arbeidsdeskundige en over het gebrek aan equality of arms slagen ook niet. Daarvoor is het volgende van betekenis.
In geschillen over de arbeidsongeschiktheidswetten heeft de Raad herhaaldelijk onderkend dat een belanghebbende werkgever niet veel anders kan dan trachten aannemelijk te maken dat het onderzoek van het Uwv onvoldoende is geweest of dat de door het Uwv gegeven motivering de beslissing niet kan dragen, waardoor de werkgever niet op geheel gelijke voet als een werknemer en het Uwv aan het geding kan deelnemen. De Raad heeft eveneens eerder overwogen (zie onder meer de uitspraken van 20 juli 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AB2857 en van 21 november 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AF5675) dat dit de werkgever niet in een wezenlijk nadeligere positie brengt ten opzichte van de andere partijen als bedoeld in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, zodat van een schending van de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geen sprake is. Wel is het zo dat de aard van de betrokken belangen meebrengt dat het Uwv het besluit over die arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk moet motiveren (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4292).
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraken van 7 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1407, 10 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:183, 13 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:606, 15 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1737, 2 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3031 en 16 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3180) is het CBBS in beginsel rechtens aanvaardbaar te achten als ondersteunend systeem en ondersteunende methode bij de beoordeling of, en zo ja in welke mate, iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten. In deze rechtspraak ligt tevens besloten dat de omstandigheid dat het Uwv middels het CBBS beschikt over gegevens die voor de betrokkene niet alle kenbaar zijn, geen strijd oplevert met het uit artikel 6, eerste lid, van het EVRM voortvloeiende vereiste van equality of arms en met het beginsel van fair play.
In wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht, wordt geen aanleiding gezien om daarover anders te oordelen. Uit de in 4.2 weergegeven algemene informatie die het Uwv heeft verstrekt, blijkt afdoende hoe het functiebestand in het CBBS wordt gevuld en geactualiseerd. Daarnaast heeft het Uwv toegelicht hoe de selectie van functies door de arbeidsdeskundige in individuele gevallen verloopt. Het CBBS presenteert de arbeidsdeskundige aan de hand van de ingevoerde FML en arbeidskundige gegevens bij de automatische voorselectie potentieel geschikte functies. Evident ongeschikte functies worden niet aan de arbeidsdeskundige gepresenteerd. Dat kan zijn omdat de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid evident wordt overschreden, maar ook vanwege het opleidingsniveau of het arbeidspatroon. De gegevens over de in de automatische voorselectie geselecteerde en verworpen functies worden weergegeven op de zogenoemde recapitulatie voorselectie. De arbeidsdeskundige beoordeelt vervolgens aan de hand van een arbeidskundig persoonsprofiel of de hem gepresenteerde potentieel geschikte functies daadwerkelijk voor de betrokkene geschikt zijn. Potentieel geschikte functies waarin de belastbaarheid van de betrokkene slechts ten dele wordt overschreden worden de arbeidsdeskundige gepresenteerd met een signalering. Wanneer de arbeidsdeskundige in een specifieke situatie onvoldoende kan beoordelen of een functie gelet op de functiebelasting geschikt is, kan hij te rade gaan bij de arbeidskundig analist. Over de vraag of de functie passend is met het oog op de medische beperkingen van de betrokkene kan de arbeidsdeskundige overleggen met de verzekeringsarts. De beoordeling legt de arbeidsdeskundige neer in het Resultaat functiebeoordeling met daarin onder andere de functiebeschrijving, functiebelastingen en eventuele signaleringen, en in een arbeidskundig rapport.
Gelet op deze door het Uwv gegeven informatie en de toelichting over de vulling van het CBBS en de selectie van functies kan niet worden gezegd dat sprake is van besluitvorming die als gevolg van niet kenbare keuzes, gegevens en aannames onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar is. Dat geldt ook voor de functies die bij de automatische voorselectie of bij de beoordeling daarna door de arbeidsdeskundige zijn verworpen. Wanneer een betrokkene gemotiveerd in twijfel trekt of functies terecht niet zijn geselecteerd, zal de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dit moeten onderbouwen aan de hand van de toegepaste verwerpingscriteria. Appellante is aan de hand van de gedingstukken voldoende in de gelegenheid gesteld de arbeidskundige grondslag van de besluitvorming van het Uwv te controleren en aan te vechten. Onder verwijzing naar de in 4.3.2 genoemde uitspraken is daarom ook in dit geding geen sprake van strijd met het vereiste van equality of arms.
Er is voorts geen aanleiding om de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat voor ex-werkneemster onvoldoende passende functies zijn te duiden voor onjuist of onvoldoende gemotiveerd te houden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, aan de hand van een in de bezwaarfase nader opgemaakt arbeidskundig persoonsprofiel, inzichtelijk gemotiveerd waarom voor ex-werkneemster onvoldoende passende functies geduid konden worden. In hoger beroep is gemotiveerd gereageerd op de beroepsgronden van appellante, waarbij is verwezen naar de in de bezwaarfase opgestelde arbeidsmogelijkhedenlijst, recapitulatie voorselectie en notities functiebelasting. Hiermee is inzichtelijk gemaakt op welke wijze de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het CBBS heeft geraadpleegd. Bij de automatische voorselectie zijn 4.409 van de 4.834 functies verworpen op grond van het opleidingsniveau. Van de resterende 425 functies met opleidingsniveau 1 vielen vervolgens 27 functies af op grond van arbeidspatroon (nachtarbeid). Ook vielen 311 functies af vanwege de overige belastbaarheid van ex-werkneemster. Er resteerden dus 87 potentieel geschikte functies, verdeeld over 11 SBC-codes. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 23 mei 2016 per SBC-code gemotiveerd uiteengezet waarom op de datum in geding vanwege de beperkingen van ex-werkneemster onvoldoende functies geschikt kunnen worden geacht. In hoger beroep heeft appellante geen nadere medische of andere informatie ingebracht op grond waarvan dit standpunt van het Uwv niet zou kunnen worden gevolgd. De conclusie van het Uwv dat voor ex-werkneemster onvoldoende functies te duiden waren, wordt gevolgd.
De beroepsgrond dat ex-werkneemster, rekening houdend met haar analfabetisme en positie op de arbeidsmarkt, duurzaam arbeidsongeschikt moet worden geacht slaagt niet. De vraag of arbeidsongeschiktheid al dan niet duurzaam is, dient te worden beoordeeld aan de hand van een inschatting van de herstelkansen, in de zin van verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. Arbeidsmarktfactoren dienen daarbij buiten beschouwing te blijven.
Wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en W.J.A.M. van Brussel en C. Karman als leden, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2023.
(getekend) E. Dijt
De griffier is verhinderd te ondertekenen.