Rechtbank Rotterdam, 03-05-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:3397, ROT 17/2143, ROT 17/2145, ROT 17/2176, ROT 17/2845, ROT 17/2846, ROT 17/3512, ROT 17/3603 en ROT 17/4736
Rechtbank Rotterdam, 03-05-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:3397, ROT 17/2143, ROT 17/2145, ROT 17/2176, ROT 17/2845, ROT 17/2846, ROT 17/3512, ROT 17/3603 en ROT 17/4736
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 3 mei 2018
- Datum publicatie
- 4 mei 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2018:3397
- Zaaknummer
- ROT 17/2143, ROT 17/2145, ROT 17/2176, ROT 17/2845, ROT 17/2846, ROT 17/3512, ROT 17/3603 en ROT 17/4736
Inhoudsindicatie
Afwijzing beroep op betalingsonmacht inzake griffierecht in deze acht zaken.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 8 september 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:6919) geoordeeld dat eiser geen ontheffing van de voldoening van griffierecht verleend diende te worden inzake een vijftal eerdere procedures tegen verweerder die betrekking hadden op de weigering van bijzondere bijstand in verband met de kosten van griffierecht in een aantal procedures. De rechtbank kwam mede tot die beoordeling, onder meer omdat naar het oordeel van de rechtbank sprake was van misbruik van recht door eiser. Aan dat oordeel lag mede ten grondslag dat voorshands duidelijk was dat de rechter onbevoegd is of dat het rechtsmiddel anderszins kansloos is in de onderliggende zaken waarin de kosten van griffierecht zijn of worden gemaakt. In de nu voorliggende zaken komt de rechtbank tot hetzelfde oordeel. Daartoe weegt de rechtbank het volgende. (...)
De andere niet gehonoreerde aanvraag die ten grondslag ligt aan besluit 6 heeft betrekking op kosten van griffierecht in de zaak met zaaknummer ROT 17/1711. Dat beroep heeft eiser ingetrokken. Ook in die zaak heeft eiser net als in de andere zaken verzocht om ontheffing van de verplichting tot betaling van het verschuldigde griffierecht. Gelet op het oordeel van de rechtbank in de overige voorliggende zaken en in de reeds afgedane bestuursrechtelijke procedures ziet de rechtbank bij afwezigheid van contra-indicaties aanleiding om ook inzake dit verzoek om bijzondere bijstand voorshands misbruik van recht door eiser aan te nemen. (...)
Uitspraak
Team Bestuursrecht 1
zaaknummers: ROT 17/2143, ROT 17/2145, ROT 17/2176, ROT 17/2845, ROT 17/2846, ROT 17/3512, ROT 17/3603, ROT 17/4736
en
Procesverloop
Bij besluit van 20 maart 2017 (besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen verweerders besluit van 13 februari 2017 tot afwijzing van de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht in de bestuursrechtelijke procedures bij de rechtbank Rotterdam met zaaknummers ROT 16/8091 en ROT 16/8111 ongegrond verklaard. Het beroep van eiser tegen besluit 1 is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 17/2143.
Bij besluit van 20 maart 2017 (besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen verweerders besluit van 22 februari 2017 tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand (factuurnummers 20170016 en 20170026 ongegrond verklaard. Het beroep van eiser tegen besluit 2 is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 17/2145.
Bij besluit van 21 maart 2017 (besluit 3) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen verweerders besluit van 22 februari 2017 tot afwijzing van de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht in de bestuursrechtelijke procedure bij de rechtbank Rotterdam met zaaknummer ROT 17/55 ongegrond verklaard. Het beroep van eiser tegen besluit 3 is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 17/2176.
Bij besluit van 2 mei 2017 (besluit 4) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen verweerders besluit van 27 maart 2017 tot afwijzing van de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht in de bestuursrechtelijke procedure bij de rechtbank Rotterdam met zaaknummer ROT 17/1286 ongegrond verklaard. Het beroep van eiser tegen besluit 4 is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 17/2845.
Bij besluit van 2 mei 2017 (besluit 5) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen verweerders besluit van 27 maart 2017 tot afwijzing van de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht in de bestuursrechtelijke procedure bij de rechtbank Amsterdam met zaaknummer AMS 16/5310 ongegrond verklaard. Het beroep van eiser tegen besluit 4 is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 17/2846.
Bij besluit van 2 juni 2017 (besluit 6) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen verweerders besluit van 21 april 2017 voor zover dit strekt tot afwijzing van de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht in de bestuursrechtelijke procedures bij de rechtbank Rotterdam met zaaknummers ROT 17/1711 en ROT 17/1714 ongegrond verklaard. Het beroep van eiser tegen besluit 6 is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 17/3512.
Bij besluit van 31 mei 2017 (besluit 7) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen verweerders besluit van 3 mei 2017 tot afwijzing van de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht in de civielrechtelijke procedure bij de rechtbank Zeeland/West/Brabant met kenmerk K/4902/5908680 ongegrond verklaard. Het beroep van eiser tegen besluit 4 is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 17/3603.
Bij besluit van 27 juli 2017 (besluit 8) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen verweerders besluit van 3 mei 2017 tot afwijzing van de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor de kosten van een door eiser ingeschakelde gerechtsdeurwaarder met dossiernummer L1728498 ongegrond verklaard. Het beroep van eiser tegen besluit 8 is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 17/4736.
Eiser heeft verzocht te worden ontheven van de verplichting tot betaling van griffierecht wegens betalingsonmacht. De griffier heeft vooralsnog de beslissing daarop aangehouden.
Het onderzoek ter zitting heeft - gevoegd - plaatsgevonden op 22 maart 2018. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Kleijn,
mr. L. Hagebols en J. Buijs.
Overwegingen
In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift door de griffier een griffierecht wordt geheven. In het zesde lid is bepaald dat het beroep niet-ontvankelijk is indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Eiser heeft in een groot aantal zaken bij deze rechtbank een beroep op betalingsonmacht gedaan. Bij uitspraken van 12 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2730) en 21 oktober 2016 (zaaknummers 20150841/2/A3 en 201509229/2/A3) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) drie zaken van eiser teruggewezen naar de rechtbank om opnieuw te beoordelen of aan hem ontheffing van de verplichting tot voldoening van griffierecht moet worden verleend. In deze uitspraken heeft de Afdeling geoordeeld dat de rechtbank bij de beoordeling van de beroepen op betalingsonmacht de vraag dient te betrekken of sprake is van misbruik van recht door eiser. Het door een rechtzoekende, wiens beroep op betalingsonmacht eenmaal door de bestuursrechter is gehonoreerd, veelvuldig – al dan niet tegelijkertijd of nagenoeg tegelijkertijd – starten van procedures waarin telkens een beroep op betalingsonmacht wordt gedaan, kan de bestuursrechter onder omstandigheden tot de slotsom leiden dat sprake is van misbruik van recht, aldus de Afdeling. Indien de bestuursrechter tot het oordeel komt dat een rechtzoekende misbruik van recht maakt, kan de bestuursrechter volgens de Afdeling een beroep op betalingsonmacht afwijzen, ook al blijkt dat het inkomen van die rechtzoekende minder bedraagt dan 90 procent van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm.
Naar het oordeel van de rechtbank komt eiser in de voorliggende zaken geen beroep op betalingsonmacht toe. Of eiser verkeert in betalingsonmacht zal de rechtbank thans daarlaten. Eiser komt namelijk naar het oordeel van de rechtbank geen beroep op betalingsonmacht toe, omdat hij misbruik maakt van recht. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
2. Op grond van artikel 3:13, gelezen in verbinding met artikel 3:15, van het
Burgerlijk Wetboek kan de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Volgens vaste rechtspraak zijn voor het aannemen van misbruik van recht zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn, indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Indien de bestuursrechter van oordeel is dat sprake is van misbruik van recht dan vormt dit een grond om het beroep niet ontvankelijk te verklaren. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129) en de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 maart 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:114).
3. Of sprake is van misbruik nadat eisers beroep op betalingsonmacht eenmaal door de bestuursrechter is gehonoreerd, zoals het geval is in uitspraken van 8 september 2017 (waaronder ECLI:NL:RBROT:2017:6918) waarin sprake is van een terugwijzing door de Afdeling, moet volgens de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 12 oktober 2016 aan de hand van de volgende factoren worden beoordeeld. Bij de beoordeling of zich misbruik van recht voordoet, is onder meer van belang het aantal procedures dat de rechtzoekende aanhangig heeft gemaakt, op welk moment hij dat heeft gedaan, de partijstelling in de verschillende procedures en het belang dat de rechtzoekende met het voeren van de beroepsprocedure beoogt te behartigen. Evenzeer is van belang of het procedures zijn naar aanleiding van besluiten die op aanvraag zijn genomen, dan wel naar aanleiding van ambtshalve genomen besluiten. In ieder geval bij de laatste categorie ligt het aannemen van misbruik van recht naar zijn aard niet snel in de rede.
4. In artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet is - voor zover hier van belang - bepaald dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover die/dat niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag en het (overige) op grond van die bepaling in aanmerking te nemen vermogen en inkomen. Volgens vaste rechtspraak kan de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) voor de kosten van rechtsbijstand in beginsel als een aan de Participatiewet voorliggende, toereikende en passende voorziening worden aangemerkt. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 26 februari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3215) en 23 februari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:595). De kosten van een procedure die de Wrb voor eigen rekening laat, zoals de eigen bijdrage, kunnen onder bepaalde omstandigheden tot de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan worden gerekend.
5. In diverse bestuursrechtelijke procedures heeft de bestuursrechter vastgesteld dat eiser zich ten onrechte heeft gewend met beroepen wegens niet tijdig beslissen op veronderstelde aanvragen in zaken die betrekking hebben op (zijn relatie tot) zijn minderjarige kinderen waarvan hij geen ouderlijk gezag heeft, omdat hij geen belanghebbende is of dat de burgerlijke rechter bevoegd is (bijvoorbeeld CRvB 6 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1305 Rb. Den Haag 7 januari 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:86 en Rb. Rotterdam 26 april 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:3208). Zowel de rechtbank als de Afdeling hebben inmiddels geoordeeld dat eiser in zijn vele procedures gericht op informatieverstrekking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) bij verweerder en andere bestuursorganen misbruik maakt van recht (bijvoorbeeld ABRvS 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3310 en Rb. Rotterdam 8 september 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:6917). Voorts heeft de rechtbank in haar uitspraak van 8 september 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:6919) geoordeeld dat eiser geen ontheffing van de voldoening van griffierecht verleend diende te worden inzake een vijftal eerdere procedures tegen verweerder die betrekking hadden op de weigering van bijzondere bijstand in verband met de kosten van griffierecht in een aantal procedures. De rechtbank kwam mede tot die beoordeling, onder meer omdat naar het oordeel van de rechtbank sprake was van misbruik van recht door eiser. Aan dat oordeel lag mede ten grondslag dat voorshands duidelijk was dat de rechter onbevoegd is of dat het rechtsmiddel anderszins kansloos is in de onderliggende zaken waarin de kosten van griffierecht zijn of worden gemaakt. In de nu voorliggende zaken komt de rechtbank tot hetzelfde oordeel. Daartoe weegt de rechtbank het volgende.
De niet gehonoreerde aanvragen die ten grondslag ligt aan besluit 1 en 3 hebben betrekking op kosten van griffierecht in de zaken met zaaknummers ROT 16/8091, ROT 16/8111 en ROT 17/55. In die zaken heeft de rechtbank bij uitspraken van 8 september 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:6995 en ECLI:NL:RBROT:2017:6912) geoordeeld dat eiser zich schuldig maakt aan misbruik van recht. De niet gehonoreerde aanvraag die ten grondslag ligt aan besluit 4 heeft betrekking op kosten van griffierecht in de zaak met zaaknummer ROT 17/1286 en één van de niet gehonoreerde aanvragen die ten grondslag liggen aan besluit 6 heeft betrekking op kosten van griffierecht in de zaak met zaaknummer ROT 17/1714. In beide zaken komt de rechtbank bij uitspraak van heden eveneens tot het oordeel dat eiser zich schuldig maakt aan misbruik van recht. Naar het oordeel van de rechtbank brengt dit met zich dat ook in de daarmee corresponderende beroepen die betrekking hebben op aanvragen om bijzondere bijstand in verband met de kosten van griffierecht misbruik van recht kan worden aangenomen.
De andere niet gehonoreerde aanvraag die ten grondslag ligt aan besluit 6 heeft betrekking op kosten van griffierecht in de zaak met zaaknummer ROT 17/1711. Dat beroep heeft eiser ingetrokken. Ook in die zaak heeft eiser net als in de andere zaken verzocht om ontheffing van de verplichting tot betaling van het verschuldigde griffierecht. Gelet op het oordeel van de rechtbank in de overige voorliggende zaken en in de reeds afgedane bestuursrechtelijke procedures ziet de rechtbank bij afwezigheid van contra-indicaties aanleiding om ook inzake dit verzoek om bijzondere bijstand voorshands misbruik van recht door eiser aan te nemen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser, ondanks een verzoek daartoe, heeft nagelaten informatie aan verweerder te verstrekken over deze bestuursrechtelijke procedures, zodat verweerder de noodzaak van het voldoen van griffierecht in deze zaak tegen de William Schrikker Groep niet heeft kunnen vaststellen. Gelet op een en ander is ter zake van de beroepen tegen de besluiten 1, 3, 4 en 6 sprake van misbruik van recht door eiser.
De niet gehonoreerde aanvraag die ten grondslag ligt aan besluit 5 heeft betrekking op kosten van griffierecht in de zaak met zaaknummer AMS 16/5310. Die bestuursrechtelijke procedure is geëindigd met een uitspraak van de rechtbank Amsterdam die nog uitsluitend zag op de vergoeding van proceskosten na intrekking van het beroep
8 september 2017. Uit het procesverloop in die uitspraak blijkt dat uitspraak is gedaan zonder dat griffierecht is geheven, zodat eiser geen belang (meer) heeft bij besluitvorming van verweerder. Voorts merkt de rechtbank op dat die procedure zag op niet tijdig beslissen door Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JRA) inzake een Wob-verzoek. In de vervolgzaak tegen JRA die betrekking heeft op hetzelfde Wob-verzoek, dat eiser overigens bij diverse instanties heeft ingediend, komt de rechtbank bij uitspraak van heden in de zaak ROT 17/2496 voorts tot de slotsom dat eiser zich schuldig maakt aan misbruik van recht. Gelet op een en ander is ter zake van het beroep tegen besluit 5 evenzeer sprake van misbruik van recht door eiser.
De niet gehonoreerde aanvraag die ten grondslag ligt aan besluit 2 heeft betrekking op advocaatkosten waarvan eiser de noodzaak niet binnen de door verweerder geboden hersteltermijn heeft onderbouwd. Uit de door eiser bij zijn bezwaar gevoegde stukken blijkt dat de onderliggende kwestie ziet op een elf afzonderlijke Wob-verzoeken van 11 juli 2015 aan Stek. De wijze waarop deze verzoeken zijn ingekleed (elf afzonderlijke brieven in plaats van één brief) duiden er op dat het eiser wellicht is te doen om de incassering van dwangsommen wegens niet tijdig beslissen. Voorts volgt uit eisers bezwaarschrift dat eiser de desbetreffende documenten wenst te gebruiken in een procedure bij het hof Amsterdam tegen Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (JBRR). Gelet op de voorhanden rechtspraak waarin eiser juist misbruik is tegengeworpen inzake bestuursrechtelijke procedures tegen JBRR en gelet op de uitkomst van de vele civiele procedures waarin eiser instellingen die zijn belast met de voogdij en uithuisplaatsing van eisers minderjarige zoon, kan niet (langer) worden volgehouden dat de onderliggende aanvragen een redelijk doel dienen, dit nog daargelaten dat eiser de gevraagde documenten niet tijdig heeft ingediend bij verweerder. Gelet hierop is ook ter zake van het beroep tegen besluit 2 sprake van misbruik van recht door eiser.
De niet gehonoreerde aanvragen die ten grondslag liggen aan besluit 7 en 8 hebben betrekking op kosten van griffierecht in de zaak met kenmerk K/4902/5908680 en het in die zaak uitbrengen van een dagvaarding. Deze civielrechtelijke procedure bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft betrekking op een door eiser tegen een advocaat aangespannen zaak. Die procedure heeft eiser blijkens de stukken, waaronder een brief van de deken van 25 januari 2017, aangespannen nadat zijn tuchtklacht tegen een advocaat door de deken is verworpen, omdat de deken die op alle onderdelen ongegrond achtte. Uit de brief van de deken volgt dat eiser een advocaat aansprakelijk heeft gesteld die niet bij de zaken van eiser was betrokken en voorts dat de door het handelen van de voormalige advocaat van eiser mogelijk gemiste kans op het tijdig instellen van cassatie volgens de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van de aansprakelijk gestelde advocaat niet tot schadeplichtigheid leidt, omdat niet aannemelijk is dat het cassatieberoep succesvol zou zijn geweest. Gelet op de motivering van de brief van de deken van 25 januari 2017 is ook de rechtbank voorshands van oordeel dat de kosten van de civiele vervolgprocedure niet noodzakelijk zijn, omdat die geen slaagkans heeft. Daarom is inzake het beroep tegen de besluiten 7 en 8 evenzeer sprake van misbruik van recht.
7. Omdat de rechtbank van oordeel is dat sprake is van misbruik van recht door eiser bij zijn verzoeken om verlaging, uitstel dan wel ontheffing van de verplichting griffierecht te voldoen, ziet de rechtbank geen aanleiding eiser een nadere termijn te geven om alsnog het verschuldigde griffierecht te voldoen. De beroepen zouden immers ook dan (in ieder geval) wegens misbruik van recht niet-ontvankelijk zijn. De rechtbank zal daarom de beroepen wegens niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaren.
8. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: