Home

Rechtbank Rotterdam, 08-05-2020, ECLI:NL:RBROT:2020:4163, ROT 19/299, ROT 19/300, ROT 19/346, ROT 19/347, ROT 19/668,ROT 19/754, ROT 19/759, ROT 19/818, ROT 19/1911, ROT 19/1632, ROT 19/1910, ROT 19/3301, ROT 19/3543, ROT 19/3545, ROT 19/3547 en ROT 19/3548

Rechtbank Rotterdam, 08-05-2020, ECLI:NL:RBROT:2020:4163, ROT 19/299, ROT 19/300, ROT 19/346, ROT 19/347, ROT 19/668,ROT 19/754, ROT 19/759, ROT 19/818, ROT 19/1911, ROT 19/1632, ROT 19/1910, ROT 19/3301, ROT 19/3543, ROT 19/3545, ROT 19/3547 en ROT 19/3548

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
8 mei 2020
Datum publicatie
8 mei 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2020:4163
Zaaknummer
ROT 19/299, ROT 19/300, ROT 19/346, ROT 19/347, ROT 19/668,ROT 19/754, ROT 19/759, ROT 19/818, ROT 19/1911, ROT 19/1632, ROT 19/1910, ROT 19/3301, ROT 19/3543, ROT 19/3545, ROT 19/3547 en ROT 19/3548

Inhoudsindicatie

De verzetsrechter doet het verzet af zonder nadere zitting. Door de (verlengde) coronamaatregelen blijft de rechtbank voor langere tijd gesloten. Weliswaar zal de rechtbank op korte termijn op zeer beperkte schaal starten met het houden van fysieke hoorzittingen in urgente zaken, maar deze zaken behoren niet tot die categorie zaken. Op 14 februari 2020 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, maar die is vroegtijdig beëindigd vanwege het wrakingsverzoek van opposant, waarvan door de wrakingskamer is geoordeeld dat die misbruik van het middel van wraking oplevert (ECLI:NL:RBROT:2020:2692). Gelet hierop heeft opposant zonder noodzaak een verdere mondelinge behandeling van zijn verzetten op een fysieke hoorzitting binnen een afzienbare tijd onmogelijk gemaakt. Een vorm van video- of telehoren acht de verzetsrechter geen optie, omdat niet kan worden uitgesloten dat opposant een geluidsopname daarvan zal maken, terwijl opposant juist de verzetsrechter tijdens de eerdere hoorzitting op 14 februari 2020 zonder succes heeft gewraakt vanwege het hem niet toestaan geluidsopnames te maken. Het recht om in verzet te worden gehoord is niet absoluut, wat reeds volgt uit de tekst van artikel 8:55 lid 4 Awb. Er kunnen zich ook buiten de in dat artikellid genoemde gevallen bijzondere omstandigheden voordoen waardoor geen hoorzitting in welke vorm ook kan plaatshebben. De verzetsrechter meent dat opposant in dit geval niet wordt benadeeld door het achterwege laten van een nadere zitting. Daarbij neemt de verzetsrechter in aanmerking dat de voorliggende rechtsvragen en relevante feiten uit de stukken en de uitgebreide verzetschriften helder zijn en dat opposant in zijn verzetschriften zeer uitvoerig uiteen heeft gezet waarom hij aanspraak zou moeten kunnen maken op ontheffing van de verplichting het verschuldigde griffierecht te voldoen en waarom geen sprake zou zijn van misbruik van recht. Daar komt bij dat hier de openbaarheid van een hoorzitting van zeer beperkt gewicht is. Artikel 8:55 lid 5 Awb verplicht de verzetsrechter immers niet om andere partijen in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummers: ROT 19/299, ROT 19/300, ROT 19/346, ROT 19/347, ROT 19/668,

ROT 19/754, ROT 19/759, ROT 19/818, ROT 19/1911, ROT 19/1632,

ROT 19/1910, ROT 19/3301, ROT 19/3543, ROT 19/3545, ROT 19/3547 en ROT 19/3548

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2020als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht op de verzetten van

[Naam] , te [Plaats] , opposant, tegen twaalf uitspraken van de rechtbank van 2 mei 2019, 4 juli 2019, 9 juli 2019, 2 september 2019, 18 september 2019 en 5 november 2019, in evenzovele gedingen tussen opposant en het Drechtstedenbestuur,

opposant tegen de uitspraak van de rechtbank van 24 juni 2019 in twee gedingen tussen opposant en stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (JRR),

opposant tegen de uitspraak van de rechtbank van 2 september 2019 in een geding tussen opposant en het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht (het college),

opposant tegen de uitspraak van de rechtbank van 18 juli 2019 in een geding tussen opposant en de Staatssecretaris van Defensie (de staatsecretaris).

Opposant heeft zich in de zaken met de zaaknummers ROT 19/3543, ROT 19/3545, ROT 19/3547 en ROT 19/3548 tegen het Drechtstedenbestuur laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. M.S.L. Leeflang.

Procesverloop

De besluiten van het Drechtstedenbestuur waartegen opposant twaalf beroepen heeft ingesteld hebben betrekking op in bezwaar gehandhaafde afwijzingen en buitenbehandelingstellingen van aanvragen van opposant om bijzondere bijstand met betrekking tot de kosten van diverse procedures (kosten van een gerechtsdeurwaarder, kosten van rechtsbijstand en kosten van griffierecht). Een van deze aanvragen is afgewezen omdat de kosten die in het buitenland zijn gemaakt niet voor bijstandsverstrekking in aanmerking komen. De andere aanvragen zijn afgewezen of buiten behandeling gesteld omdat de noodzaak van procedures – waarvoor geen toevoeging is verleend – niet kon worden vastgesteld dan wel dat juist kon worden vastgesteld dat zij niet-noodzakelijk waren. Bij een deel van de zaken betreft het herhaalde aanvragen.

Opposant heeft twee beroepen ingesteld wegens niet tijdig beslissen door JRR op informatieverzoeken met betrekking tot 51 onderwerpen. Op die verzoeken was voordien reeds beslist.

Opposant heeft beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen door het college op het bezwaar tegen een afwijzing van de aanvraag om een voorrangsverklaring op grond van de Huisvestingsverordening Zwijndrecht. Het bezwaar was voordien niet-ontvankelijk verklaard omdat opposant vervangende woonruimte had gevonden en daarom geen belang meer had bij zijn bezwaar.

Opposant heeft beroep ingesteld tegen een besluit op bezwaar van de staatssecretaris waarbij het bezwaar tegen de beslissing tot uitsluiting van opposant van de militaire dienstplicht, omdat hij kortgezegd strafrechtelijk is veroordeeld, niet-ontvankelijk is verklaard omdat opposant een louter principieel belang heeft bij zijn bezwaar nu hij heeft aangegeven niet in militaire dienst te willen.

De rechtbank heeft bij 15 uitspraken als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alle 16 beroepen niet-ontvankelijk verklaard.

Opposant heeft tegen deze uitspraken verzet gedaan.

Overwegingen

Geen hoorzitting

1. De verzetsrechter doet het verzet af zonder nadere zitting. Daartoe wordt door de verzetsrechter het volgende overwogen.

2. Door de (verlengde) coronamaatregelen blijft de rechtbank voor langere tijd gesloten. Weliswaar zal de rechtbank op korte termijn op zeer beperkte schaal starten met het houden van fysieke hoorzittingen in urgente zaken, maar de verzetsrechter is van oordeel dat deze zaken niet tot die categorie zaken behoren. Op 14 februari 2020 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, maar die is vroegtijdig beëindigd vanwege het wrakingsverzoek van opposant, waarvan door de wrakingskamer is geoordeeld dat die misbruik van het middel van wraking oplevert (ECLI:NL:RBROT:2020:2692). Gelet hierop heeft opposant zonder noodzaak een verdere mondelinge behandeling van zijn verzetten op een fysieke hoorzitting binnen een afzienbare tijd onmogelijk gemaakt.

3. Een vorm van video- of telehoren zoals voorzien in artikel 2 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid acht de verzetsrechter geen optie, omdat niet kan worden uitgesloten dat opposant een geluidsopname daarvan zal maken, terwijl opposant juist de verzetsrechter tijdens de eerdere hoorzitting op 14 februari 2020 zonder succes heeft gewraakt vanwege het hem niet toestaan geluidsopnames te maken, welk verbod in overeenstemming is met de artikelen 3.1 tot en met 3.4.2 van de Persrichtlijn 2013. De kans dat opposant toch geluidsopnames zal maken acht de verzetsrechter bepaald niet gering, omdat opposant in een zeer recent verzetschrift, dat ziet op een andere uitspraak, wederom heeft aangekondigd dat hij journalist is en geluidsopnamen zal maken van de hoorzitting.

4. Het recht om in verzet te worden gehoord is niet absoluut, wat reeds volgt uit de tekst van artikel 8:55, vierde lid, van de Awb. Er kunnen zich ook buiten de in dat artikellid genoemde gevallen bijzondere omstandigheden voordoen waardoor geen hoorzitting in welke vorm ook kan plaatshebben. Wel zal de verzetsrechter er dan voor moeten waken dat de belanghebbende in essentie niet in zijn mogelijkheden om zijn zaak naar voren te brengen wordt beknot (vgl. ECLI:NL:RVS:2020:991). De verzetsrechter meent dat opposant in dit geval niet wordt benadeeld door het achterwege laten van een nadere zitting. Daarbij neemt de verzetsrechter in aanmerking dat de voorliggende rechtsvragen en relevante feiten uit de stukken en de uitgebreide verzetschriften helder zijn en dat opposant in zijn verzetschriften zeer uitvoerig uiteen heeft gezet waarom hij aanspraak zou moeten kunnen maken op ontheffing van de verplichting het verschuldigde griffierecht te voldoen en waarom geen sprake zou zijn van misbruik van recht.

5. Daar komt bij dat hier de openbaarheid van een hoorzitting van zeer beperkt gewicht is. Daartoe wordt overwogen dat het horen in verzet niet een openbare terechtzitting betreft waarbij partijen ten overstaan van de rechtbank hun standpunten uiteen kunnen zetten, maar een – weliswaar openbare maar – beperkte hoorzitting waarbij opposant kan aangeven waarom hij het niet eens is met de vereenvoudigde afdoening. Artikel 8:55, vijfde lid, van de Awb verplicht de verzetsrechter immers niet om andere partijen in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord.

Beoordeling

6. In de bovengenoemde uitspraken zijn beroepen niet-ontvankelijk verklaard omdat opposant in verzuim was het verschuldigde griffierecht te voldoen (artikel 8:41, zesde lid, van de Awb). In de meeste van deze uitspraken is overwogen dat het verzoek om ontheffing van de verplichting griffierecht te betalen is afgewezen omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor een beroep op betalingsonmacht. Omdat opposant vervolgens niet binnen de aanvullende termijn het griffierecht heeft voldaan is geoordeeld dat het beroep in die zaken kennelijk niet-ontvankelijk is. In vijf zaken is geen ontheffing verleend van de verplichting griffierecht te betalen omdat de rechtbank van oordeel is dat opposant misbruik maakt van recht, zodat ook in die zaken is geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is (ROT 19/668, gepubliceerd onder ECLI:NL:RBROT:2019:6987; 19/754 en ROT 19/818, gepubliceerd onder ECLI:NL:RBROT:2019:5290; en ROT 19/759, gepubliceerd onder ECLI:NL:RBROT:2019:6990).

7. Niet in geschil is dat opposant beschikt over een inkomen dat hoger ligt dan de beslagvrije voet, zodat hij om die reden geen aanspraak kan maken op ontheffing van de verplichting griffierecht te voldoen. Opposant heeft aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn draagkracht vanwege de hoeveelheid zaken waarin hij griffierecht dient te voldoen. Volgens opposant wordt hem door geen ontheffing te verlenen de toegang tot de rechter ontzegd, wat in strijd is met artikel 17 van de Grondwet, artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (EU Handvest). Met betrekking tot de zaken waarin de rechtbank misbruik van recht aannam heeft opposant onder meer aangevoerd dat uitgaan van de kwader trouw van opposant in strijd is met de wet.

8. De omstandigheid dat opposant niet in staat zal zijn de kosten van het griffierecht in zijn vele procedures te kunnen dragen, hangt inderdaad precies samen met de hoeveelheid procedures die hij tegen diverse bestuursorganen heeft ingesteld. Gelet op de vele kansloze zaken waarin opposant herhaaldelijk procedures voert en de eerdere oordelen van de rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het procedeergedrag van opposant (bijv. ECLI:NL:RVS:2017:3310; ECLI:NL:RVS:2018:3558; ECLI:NL:RVS:2019:1653; ECLI:NL:RBROT:2017:6918; ECLI:NL:RBROT:2017:6995 en ECLI:NL:RBROT:2019:6987), heeft de rechtbank eerder het punt bereikt dat zij bij volgende beroepen van opposant, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, uit zal gaan van misbruik van recht (ECLI:NL:RBROT:2019:4060). Bovendien is opposant ook recentelijk nog door de Centrale Raad van Beroep geen ontheffing verleend voor het betalen van griffierecht en zijn bij het uitblijven van betaling zijn hoger beroepen niet-ontvankelijk verklaard en een verzet daartegen ongegrond (ECLI:NL:CRVB:2019:425; ECLI:NL:CRVB:2019:2158 en ECLI:NL:CRVB:2019:3379). Diezelfde hoger beroepsrechter heeft geoordeeld dat opposant in diverse eerdere zaken geen procesbelang had (ECLI:NL:CRVB:2018:2246; ECLI:NL:CRVB:2018:2248; ECLI:NL:CRVB:2018:2249 en ECLI:NL:CRVB:2018:2250). Inmiddels heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het aantal procedures dat een betrokkene voert in combinatie met andere omstandigheden met zich kan brengen dat de rechter tot het oordeel komt dat betrokkene misbruik maakt van recht (ECLI:NL:CRVB:2019:307). Een dergelijke situatie doet zich thans voor.

9. Het recht op toegang tot de rechter, dat onder meer wordt gewaarborgd door artikel 17 van de Grondwet, artikel 6 van het EVRM en artikel 47 van het EU Handvest, betekent niet dat een inhoudelijke beoordeling van geschillen wordt gegarandeerd, maar dat een rechterlijke toetsing plaats heeft. Die heeft plaats gevonden met de aangevallen uitspraken en heeft thans in verzet wederom plaats. Met betrekking tot het beroep op artikel 47 van het EU Handvest overweegt de verzetsrechter bovendien dat die bepaling door opposant niet kan worden ingeroepen, omdat in deze procedures niet is gebleken dat door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden aan de orde zijn.

10. In geen enkele van de voorliggende verzetszaken heeft de verzetsrechter aanknopingspunten gevonden om niet uit te gaan van misbruik van recht. De in het procesverloop beschreven besluiten en beroepen wegens niet tijdig beslissen bevestigen enkel het beeld dat opposant bij voortduring kansloze procedures voert en dat hij procedeert om te procederen en niet om enig onderliggend materieel recht te kunnen effectueren. Dit beeld wordt versterkt omdat opposant in een aantal beroepschriften uitsluitend aanvoert dat hij in bezwaar gehoord had moeten worden. In die gevallen waarin opposant stelt dat het hem te doen is om een omgangsregeling tot stand te brengen met minderjarige kinderen (laat staan het ouderlijk gezag over die kinderen te verkrijgen), draagt het procedeergedrag van opposant op geen enkele wijze daartoe bij, zo is reeds eerder geoordeeld in zaken van opposant tegen JRR (bijv. ECLI:NL:RVS:2017:3310; ECLI:NL:RVS:2018:3558 en ECLI:NL:GHAMS:2018:652). Ook uit andere procedures waarbij opposant was betrokken, waaronder een strafrechtelijke (ECLI:NL:HR:2018:1882) komt dit naar voren. De voorliggende procedures zijn daarmee een herhaling van zetten. Reeds gelet hierop is terecht geen ontheffing verleend voor het voldoen van griffierecht en is opposant in alle zaken in verzuim het verschuldigde griffierecht te voldoen.

11. Alle verzetten zijn daarom ongegrond.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de verzetten ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, in aanwezigheid van

mr. R. Stijnen, griffier. . De beslissing is gedaan op 8 mei 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken. Voorts zal de uitspraak openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

de griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen

griffier rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.